Home
English
Introductie
Nieuws
Logboek
Ringen
Avifauna
Excursie
Kalender
Rapporten
Tellen
Pers
Politiek
Beheer
Gastboek
Links


Waterkwaliteit van de Vogelplas Starrevaart

5 juli 2002

Toelichting op het rapport over de meetgegevens van de waterkwaliteit van de Vogelplas Starrevaart. Ben en Ilse de Graaf Bierbrauwer-W?tz.


Algemeen

De samenstelling van het water in Zuid Holland wordt voornamelijk bepaald door het grond- en kwelwater. De oorsprong van dit water is de Rijn. De bodemsoort en de laag waar het water doorheen loopt, bepalen mee welke stoffen in het water oplossen. Door de industrie, de landbouw en de huishoudens zijn er veel extra voedingsstoffen voor planten en algen in het water terechtgekomen. Voornamelijk ammoniak, nitraat, fosfaat en chloride. Het oppervlaktewater in Nederland is daardoor eutroof (voedselrijk) geworden.

Algen en planten kunnen licht als energiebron gebruiken om uit water, bicarbonaat, nitraat en fosfaat nieuwe cellen te maken (fotosynthese). Ze kunnen dus uit anorganische stoffen organisch materiaal maken, waardoor ze aan het begin van de voedselketen staan. Ze dienen als voedsel voor andere organismen. Bij de fotosynthese produceren de algen en planten zuurstof. Als ?n van de voedingsstoffen op is, stopt de groei. Bicarbonaat is onbeperkt aanwezig in het water. Er lost namelijk steeds weer nieuw kooldioxide uit de lucht op in het water en vormt dan bicarbonaat.

Als er veel voedingsstoffen zijn, is de groeisnelheid (snelheid van delen) van algen heel hoog en ontstaat er een grote algenopbloei. Als algen afsterven, worden ze door bacteri? afgebroken. Bij deze afbraak (mineralisatie) komen de voedingsstoffen stikstof, fosfor en de organische stof weer vrij en kunnen voor nieuwe algengroei gebruikt worden. Bij de mineralisatie wordt zuurstof verbruikt. Na een explosieve algenopbloei kan het water bij afsterven van de algen zelfs zuurstofloos worden. Dan gaan de bacteri? die onder zuurstofloze omstandigheden leven aan het werk. Ze kunnen sulfaat als energiebron gebruiken om van organisch materiaal en sulfaat respectievelijk methaan en waterstofsulfide te maken. Beide zijn giftige en stinkende stoffen. Zo?n zuurstofloze situatie is bij de Vogelplas Starrevaart ontstaan in de sloot tussen de plas en het schapenhok, weliswaar niet door afsterven van algen maar door het lozen van afvalwater, dat ook veel organische stof, stikstof en fosfaat bevat.

Licht, temperatuur en nutri?ten zijn de belangrijkste factoren voor een algenopbloei. De verschillende algensoorten bloeien op onder voor elke soort verschillende, gunstige combinatie van factoren, waardoor er een opeenvolging is van verschillende soorten. De soorten die de hoogste groeisnelheid hebben, krijgen de overhand. De meeste algensoorten groeien tussen 5 ?C en 20 ?C. Een hogere temperatuur en voedselrijk water is gunstig voor de ontwikkeling van blauwwieren. Blauwwieren bevatten giftige cyaanverbindingen (koolstof en stikstofverbinding), die bij afsterven van de algen vrijkomen.

Algen sterven af wanneer de omstandigheden niet meer gunstig voor ze zijn (te weinig licht, te weinig voedingsstoffen, te hoge temperatuur of te veel concurrentie van een andere soort).

Calcium, chloride en sulfaat zijn niet direct voedingsstoffen voor algen en planten, maar ze hebben wel invloed op de soortensamenstelling.

Vogelplas Starrevaart

De concentratie van sulfaat, chloride en bicarbonaat is normaal voor het water in deze streek.

Het fosfaatgehalte zou normaal in de winter hoger moeten zijn dan in de zomer. Planten en algen verbruiken immers fosfaat in het groeiseizoen. Maar door de lage waterstand in de zomer komt er kwelwater in de plas en loopt het fosfaatgehalte op. Het grond- en kwelwater in Zuid-Holland bevat veel fosfaat, gebonden in een ijzerfosfaatcomplex. Als het ijzerfosfaatcomplex met zuurstofrijk water in aanraking komt, valt het uiteen in fosfaat en ijzerhydroxide.
Fosfaat dat niet door planten en algen wordt opgenomen wordt in de bodem opgeslagen, gebonden aan ijzer en calcium. Daardoor wordt de concentratie in het water wel weer lager, maar het fosfaat blijft echter wel beschikbaar voor algen.

Riet neemt veel voedingsstoffen op en kan er voor zorgen dat de plas niet eutrofer wordt. Het afstervende riet moet niet in het water terechtkomen, omdat dan de voedingsstoffen door mineralisatie van het riet weer in het water komen. Het beste is om het riet te maaien en af te voeren.

Het ijzergehalte in de plas vertoont hetzelfde verloop als het fosfaatgehalte: laag in de winter en hoog in de zomer. Aan de kant van de Kniplaan is het fosfaat- en ijzergehalte bijna het hele jaar duidelijk hoger dan in de rest van de plas. Tijdens de werkzaamheden voor de aanleg van een eiland in de plas was de waterstand heel laag en liep het fosfaat- en ijzergehalte ook op. Het is dus waarschijnlijk dat de hoge fosfaat- en ijzergehaltes in de zomer door kwelwater worden veroorzaakt. Alleen extreem hoog ijzergehalte schijnt slecht te zijn voor de ontwikkeling van riet, verder is het niet schadelijk.

Het stikstofgehalte (ammoniak en nitraat) is in de winter hoog door de uitscheiding van de vele vogels. Een deel van de stikstof wordt door bacteri? in stikstofgas omgezet, dat in de lucht verdwijnt. Een ander deel wordt door algen en planten opgenomen.

De verdamping en de regen veroorzaken wel schommelingen in de concentratie van de opgeloste stoffen, maar dit leidt niet tot verhoging van de gemiddelde concentraties op lange termijn.

De plas lijkt de laatste tien jaar niet eutrofer te zijn geworden.