Home
English
Introductie
Nieuws
Logboek
Ringen
Avifauna
Excursie
Kalender
Rapporten
Tellen
Pers
Politiek
Beheer
Gastboek
Links


Broedvogels in de Vogelplas Starrevaart in 1996

Sjaak Schilperoort

28 december 1996


Inleiding

Dit is het negende verslag over de broedvogelinventarisaties in de Vogelplas Starrevaart. In 1995 is de aanleg van de Vogelplas Starrevaart voltooid. De broedvogelinventarisatie van 1996 is de eerste na de voltooiing van het gebied. De aantallen broedvogels in dat jaar vormen een eerste indicatie voor het slagen van het doel van de aanleg.

In 1996 is de Meeslouwerpolder niet langer geteld op broedvogels. Daarmee is een eind gekomen aan een lange reeks van inventarisaties, vanaf 1970 tot en met 1995. Na de onderwaterzetting in 1985 is de achteruitgang van de broedvogels nauwgezet in kaart gebracht, eerst door Jaap Hooijmans, later ook door Wim Hooijmans. Om diverse redenen is de reeks in 1996 niet langer voortgezet. De motivatie om in een steeds verder verarmend gebied te blijven tellen neemt af. De noodzaak om over recente cijfers te beschikken is met de voltooiing van de Vogelplas ook minder. De verarming van de Meeslouwerpolder is niet langer een argument in de discussie over de aanleg van de Vogelplas Starrevaart als vervangend gebied.

Net als in voorgaande jaren is de Vogelplas Starrevaart in 1996 op broedvogels ge?ventariseerd volgens de BMP-methode van het SOVON, een soort territoriumkartering. De tellingen zijn door Sjaak Schilperoort verricht. Naast de Vogelplas Starrevaart zelf wordt ook de randbebouwing langs de Vliet en de bosaanplant van Staatsbosbeheer (SBB) ten zuiden van de Vogelplas geteld (zie figuur 1).

Om de vogelontwikkelingen goed te kunnen duiden is eerst een beschrijving van het gebied opgenomen zoals dat na de voltooiing van de aanleg is opgeleverd. Hierna volgt de beschrijving van het broedvogelbestand en van de belangrijkste ontwikkelingen daarin. Het zonder meer toepassen van de gehanteerde telmethode lijkt voor sommige soorten tot verkeerde interpretaties te leiden. In een apart hoofdstuk wordt hieraan voor enkele soorten een discussie gewijd. Tot slot volgt zoals gebruikelijk de ontwikkeling van de stand aan `vaste schaarse broedvogels', de graadmeter van het welslagen van de vervanging van de Meeslouwerpolder door de Vogelplas Starrevaart.

Gebiedsbeschrijving

In 1995 is met de voltooiing van de Vogelplas Starrevaart begonnen. Begin 1996 zijn de laatste werkzaamheden afgerond. Het resultaat was dat de Vogelplas Starrevaart met een factor 3 ࠴ in oppervlak toenam, van 17 naar ca. 65 ha. Dit is ten koste gegaan van het oppervlak aan grasland. Deze verandering weerspiegelt zich in de broedvogelstand. In figuur 1 is een kaartje van het gebied weergegeven zoals het er in het voorjaar van 1996 bijlag.


Figuur 1: Kaart van Vogelplas Starrevaart zoals die er in het voorjaar van 1996 uitzag. De slikplaat is gedeeltelijk drooggevallen. Op de kaart is ook aangegeven waar de rietpercelen en de tussendijk van de eerste fase zich bevonden.

Bij deze aanleg van de Vogelplas Starrevaart is aan de noordoostzijde van de plas een slikplaat gecre?rd. Het grootste deel van de slikplaat is het resultaat van opspuiting. Bij een kwart van de slikplaat was opspuiting niet nodig; dit gedeelte was al op de juiste hoogte. Wel lag dit gedeelte al enkele jaren braak, waardoor zich al plantengroei ontwikkeld had. Gevolg is dat dit deel van de slikplaat in de loop van het voorjaar flink begroeid is geraakt met riet, lisdodde en gras. In juli 1996 zijn ruim 70 plantensoorten geteld, vooral pioniersoorten.

In het voorjaar dient de slikplaat onder water te staan en pas na de zomer droog te vallen. Op die manier wordt het dichtgroeien van de slikplaat tegengegaan. Dit vereist een flink hoog waterpeil in het voorjaar. Wegens de aanleg van de plas was het waterniveau juist zo'n 80 cm verlaagd, om het riet te laten aanslaan. Na de afwerking van de slikplaat is gedurende anderhalve maand water ingelaten in de plas vanuit de Meeslouwerpolder. Wegens de start van het broedseizoen is het inlaten op 1 april gestaakt. Het niveau van de plas was nog zo'n 20-30 cm onder het beoogde voorjaarspeil. Het grootste deel van de slikplaat stond daardoor nog droog. In april zakte het waterpeil weer. Dit kwam vooral door verdamping, en doordat een hevel bij de overstort spontaan in werking is getreden en een paar dagen water uit de plas heeft geheveld. Vanaf begin mei is het peil door gecontroleerde inlaat stabiel gehouden. In figuur 2 is het resulterende verloop van het waterpeil op de plas van de winter tot in de zomer van 1996 weergegeven. Mede doordat de slikplaat niet zo egaal is opgeleverd als beoogd, kwamen sommige delen van de slikplaat in mei en juni tot 20 cm boven de waterspiegel te liggen. Dit heeft grote invloed gehad op het broedbestand.


Figuur 2: Waterhoogte in de Vogelplas Starrevaart rondom de periode waarin de voltooiing van de aanleg plaatsvond (eind 1995). Aangegeven is de hoogte van de overstort (-3.33 NAP). Voor het voltooide gebied zal dit iets hoger zijn (-3.25 NAP).

In de natte delen van het terrein is bij de aanleg riet aangeplant en rietwortels opgeworpen. Het riet is redelijk aangeslagen, vooral aan de rijkswegzijde. Toch was de vegetatie in het voorjaar van 1996 nog vrij ijl. Rietveld van betekenis kwam alleen voor in die delen van het terrein die al in 1987 zijn aangelegd. Het riet was tot ontwikkeling gekomen op percelen die wel al eerder waren verworven maar die buiten de eerste aanleg van de plas lagen (zie figuur 1). Bij de voltooiing van de aanleg van de Vogelplas zijn deze rietpercelen verdwenen. Het betrof vrij natte, en daardoor ook vogelrijke, rietvelden.

Broedvogelstand

De aantrekkingskracht van de droogstaande slikplaat op de vogels was groot. Niet alleen waren de te verwachten soorten als kokmeeuw, visdief, kluut en kleine plevier present. Ook de stormmeeuw, twee jaar geleden verschenen als broedvogel, deed met enkele paren een broedpoging. De kleine mantelmeeuw en de zwartkopmeeuw vestigden zich voor het eerst in het gebied. Van de zwartkopmeeuw werd gedurende het voorjaar zowel een adult paartje als een paartje 2e-jaars vogels waargenomen. Beide paartjes zijn ook baltsend gezien, en op 24 juli is een juveniele vogel waargenomen.

Ook veel eendesoorten, waaronder bergeend, kuifeend en tafeleend hadden op de slikplaat hun broedplaats. De smient verbleef er het hele voorjaar met 4 paar. De soort overzomert vaker. Vroeger in de Meeslouwerpolder kwam de soort ook tot broeden. Op de Vogelplas Starrevaart is dit nog niet met zekerheid vastgesteld. De pijlstaart is eveneens een soort die af en toe overzomert, en waarvan broeden tot nu toe niet met zekerheid kon worden vastgesteld. In 1996 echter is in juli een vrouwtje met 3 vliegvlugge juvenielen gezien! De stand van de krakeend maakte een spectaculaire groei door, van 8 naar 17 paar. Naast het broedbestand waren er ook nog zo'n 50 overzomerende krakeenden op de slikplaat aanwezig. Voor het eerst verbleven in het gehele voorjaar ook lepelaars. Het ging om 18 vogels die in het met riet begroeide noordwestelijke deel van de slikplaat verbleven. De vogels vertoonden in mei baltsgedrag, en waren toen ook in de weer met nestmateriaal. Serieuze nestbouw is echter niet gezien, en bij een bezoek aan de slikplaat op 7 juni zijn geen nesten of aanzetten daartoe aangetroffen.

Het oppervlak van de Vogelplas Starrevaart is in vergelijking met 1995 verviervoudigd. Grote delen van de plas waren vrij ondiep. Resultaat was een terugkeer van soorten als dodaars (5 paar), geoorde fuut (9 paar, een record) en zomertaling (3 paar), en een toename van soorten als fuut, waterhoen en meerkoet.

De rietvogels bevonden zich in 1996 geheel in het `oude' gedeelte van de Vogelplas Starrevaart. Vergeleken met vorig jaar is de kleine karekiet achteruitgegaan, van 85 naar 65 territoria. Deze achteruitgang is niet zo vreemd. Bij het op diepte brengen van de plas zijn twee rietpercelen verdwenen. Die lagen op de plek waar nu de plas op zijn diepst is, langs de tijdelijke kade en tussen de huidige slikplaat en de Vliet (zie figuur 1). De soort kon in 1996 nog nauwelijks profiteren van de voltooiing. Op zo korte termijn leverde dit nog geen geschikt biotoop op. Alleen in een restantje riet op de slikplaat bevond zich een enkel territorium. Als we kijken naar de ontwikkeling van de kleine karekiet in de `oude' rietpercelen is het beeld heel anders. In deze percelen neemt de soort toe van 47 naar 64 territoria. De grootste toename trad op in de rietpercelen aan de Vlietzijde, in de westhoek van het gebied.

Tabel 1: broedvogelaantallen in de Vogelplas Starrevaart 1994 t/m 1996. De vaste schaarse broedvogelsoorten zijn cursief weergegeven.
Broedvogels Vogelplas Starrevaart
  '94 '95 '96   '94 '95 '96
dodaars - 1 5 huiszwaluw 13 7 7
fuut 6 5 10 graspieper 1 - -
geoorde fuut - - 9 gele kwikstaart - 1 2
roerdomp 1 1 - witte kwikstaart 2 1 2
knobbelzwaan 3 2 2 winterkoning 18 17 5
indische gans 1 - - heggenmus 6 7 7
grauwe gans - 1 5 roodborst 3 3 1
nijlgans 3 3 7 blauwborst 3 2 3
bergeend 2 1 4 zwarte roodstaart - - 1
smient - - 4 merel 14 13 12
krakeend 7 8 17 zanglijster 1 - -
wilde eend 35 31 45 sprinkhaanzanger - 2 1
pijlstaart - - 1 snor - - 2
zomertaling 1 - 3 rietzanger 10 27 32
slobeend 9 10 18 bosrietzanger 13 12 13
tafeleend 12 17 31 kleine karekiet 63 85 65
kuifeend 24 21 39 spotvogel 2 1 1
bruine kiekendief 1 1 - braamsluiper - 1 -
sperwer 1 1 1 grasmus 4 2 1
buizerd 1 1 - tuinfluiter 13 11 16
torenvalk 1 - - zwartkop 6 6 2
fazant 9 8 14 tjiftjaf 7 10 4
waterral 1 1 2 fitis 39 40 30
waterhoen 5 5 10 grauwe vliegenvanger - 1 -
meerkoet 29 27 63 baardmannetje 2 2 1
scholekster 17 16 12 staartmees 1 1 1
kluut - 4 17 pimpelmees 3 5 5
kleine plevier - 1 9 koolmees 8 5 9
bontbekplevier - - 1 buidelmees 1 - -
kievit 44 31 27 gaai 1 1 1
grutto 6 3 - ekster 2 2 4
tureluur 9 7 11 kauw 3 - 3
kokmeeuw 22 30 138 zwarte kraai 4 2 3
stormmeeuw 1 2 4 spreeuw 19 18 19
kleine mantelmeeuw - - 3 huismus 13 13 4
zwartkopmeeuw - - 2 ringmus 2 - -
visdief 14 45 84 vink - 1 1
houtduif 11 13 13 groenling 2 2 1
turkse tortel - - 1 putter 1 1 1
koekoek 2 2 1 kneu 4 3 1
ransuil - - 1 rietgors 19 15 11
grote bonte specht 1 1 1        
veldleeuwerik 1 - - aantal soorten 66 66 72
boerenzwaluw 16 15 31 totaal aantal paren 599 635 918

Wat voor de kleine karekiet geldt, gaat in nog sterkere mate op voor de rietzanger. Ondanks de afname aan rietoppervlak neemt de rietzanger nog steeds in aantal toe, van 27 naar 32 territoria. Het aantal territoria in het rietveld aan de Vliet-zijde nam toe van 12 naar 26 territoria, meer dan een verdubbeling. Deze vooruitgang staat in contrast met de landelijk geconstateerde achteruitgang van de soort.

Ook in het rietveld was een spectaculaire vestiging: 2 snorren lieten zich het hele voorjaar goed horen en zien. Beide territoria bevonden zich aan de rand van het pitrusveld in de zuid-hoek van de plas. Voorkeur voor dergelijke vegetatie is bekend uit de literatuur[1]; ook in de Coto Do?na in Spanje broedt de soort in dergelijk terrein. Mogelijk dat de lage waterstand in 1996 het pitrusveld in de Vogelplas Starrevaart aantrekkelijk maakte voor de snor. De snor foerageert ook graag op de grond, en de vegetatie kwam door de lage waterstand net droog te staan. De roerdomp, die drie jaar achtereen in ditzelfde pitrusveld zijn territorium had, is in 1996 niet meer aangetroffen. In het rietveld waren verder 3 blauwborsten, 1 sprinkhaanrietzanger en 1 baardmannetje aanwezig. E?maal is ook de grote karekiet waargenomen, maar waarschijnlijk betrof dit doortrek.

Het oppervlak aan grasland is vergeleken met voorgaande jaren fors afgenomen. Hier en daar resteren nog kleine percelen tussen de ringdijk van de Vogelplas en omringende wegen en bebouwing. Het is verrassend hoeveel weidevogels zich hier nog weten te handhaven. Dit geldt vooral voor de kievit, van 44 in 1994 naar 27 in 1996, en de scholekster, van 17 in 1994 naar 12 in 1996. De tureluur is zelfs toegenomen, maar die prefereert vooral de ondiepe delen van de Vogelplas zelf. Mogelijk dat bij de weidevogels plaatstrouw een rol speelt.

Naast de Vogelplas zelf is, zoals in de inleiding vermeld, ook de randbebouwing en bosaanplant van SBB geteld. In de erfbeplanting langs de Vliet waren dit jaar de spotvogel en de zwarte roodstaart aanwezig. De ringmus is wederom niet aangetroffen. De huiszwaluw blijft op het lage peil van 7 nesten steken. In het SBB-bos was de sperwer weer als broedvogel present; er zijn twee jongen gezien. Dit jaar werd voor het eerst de ransuil in het SBB-terrein aangetroffen. Een paartje liet zich vanaf de toegangsweg uitgebreid bekijken. De stand van de fazant is fors toegenomen. De bijvoedering van afgelopen winter zal daar aan hebben bijgedragen. Alhoewel het inrichten van voerplaatsen niet de bedoeling is, had SBB vreemd genoeg voor die bijvoedering toestemming gegeven aan de WBE. De winterkoning heeft zoals verwacht een klap gekregen van de strenge winter. De stand valt terug van 17 naar 5 paar. Ook de roodborst was in 1995 zeldzaam, met slechts 1 (late) vestiging. Opvallend is de terugval van de tjiftjaf, van 10 naar 4 paar.

Als we tenslotte het resultaat zien van het broedseizoen van 1996, zoals dat is samengevat in tabel 1, zien we dat zowel het aantal soorten als het totaal aantal broedvogels fors is gestegen. De voornaamste oorzaak van dat laatste ligt in de enorme toename van soorten als kokmeeuw, visdief, kluut, kleine plevier en meerkoet, en de toename die alle eendesoorten te zien geven.

Telmethode

Voor een aantal soorten lijkt de gehanteerde telmethode, de BMP-methode van het SOVON, niet tot juiste resultaten te leiden. De BMP-methode richt zich vooral op homogene gebieden. Een gebied als de Vogelplas Starrevaart, met biotopen die schaars zijn in de wijde omgeving, kan een grote aantrekkingskracht uitoefenen op niet-broedvogels. Hieronder volgt een discussie voor die soorten waarvan het broeden niet met zekerheid kon worden vastgesteld.

Bij de BMP-methode worden overzomeraars meegeteld als broedvogels, omdat je doorgaans geen verschil tussen de twee kan maken. Dit lijkt bij de Vogelplas tot een te hoge schatting te leiden voor soorten als bergeend (4), tafeleend (31), kuifeend (39) en zwartkopmeeuw (2). De waargenomen aantallen echter zijn voor deze soorten gehandhaafd.

Zekere gevallen van overzomering werden geconstateerd bij de lepelaar, krakeend, kleine mantelmeeuw en stormmeeuw. Deze gevallen zijn niet opgenomen in de broedvogeltabel, hoewel dat volgens de BMP-criteria en -normen wel mogelijk was geweest. Mogelijk hebben ook de smient (4) en bontbekplevier (1) slechts overzomerd. Ze zijn echter, in overeenstemming met de BMP-methode gehandhaafd in tabel 1.

Tenslotte, het gebied kan door zijn voedselrijkdom als foerageergebied fungeren voor soorten die elders broeden. Dit was zeker het geval voor bruine kiekendief, buizerd en roerdomp. De bruine kiekendief heeft gebroed in de Meeslouwerpolder, en daar 3 jongen grootgebracht. Het paartje buizerds is vrijwel zeker afkomstig van landgoed Duivenvoorde. De roerdomp heeft mogelijk gebroed in de Meeslouwerpolder. In de Vogelplas werd ?nmaal een roerdomp opgejaagd, die naar het grote rietveld aldaar vloog.

De concept-versie van dit rapport is naar het SOVON gestuurd. Arend Jan van Dijk, landelijk co?dinator van het BMP-onderzoek, meldde dat de interpretatie van de gegevens in overeenstemming met de richtlijnen van het SOVON BMP-onderzoek is.

Vaste schaarse broedvogels

Figuur 3 geeft een grafiek met de ontwikkeling van het totaal aantal paren vaste schaarse broedvogels voor de Meeslouwerpolder en de Vogelplas Starrevaart in de loop van de tijd. De vaste schaarse broedvogels zijn gedefini?rd als de soorten die voor 1985 in de Meeslouwerpolder jaarlijks of vrijwel jaarlijks tot broeden kwamen, en die in Zuid- en Noord-Holland tot de vrij schaarse (minder dan 1.000 broedparen) tot zeer schaarse (minder dan 10 broedparen) broedvogels behoren. Deze vaste schaarse broedvogels zijn dodaars, roerdomp, krakeend, zomertaling, wintertaling, tafeleend, bruine kiekendief, torenvalk, waterral, porseleinhoen, engelse gele kwikstaart, sprinkhaanzanger, snor, grote karekiet, braamsluiper en baardmannetje. In figuur 3 is met vertikale lijnen het tijdstip gemarkeerd waarop de Meeslouwerpolder onder water is gezet en het tijdstip waarop het eerste gedeelte van de Vogelplas is gerealiseerd. Aangegeven is het gemiddelde van het totale bestand aan vaste schaarse broedvogels van de Meeslouwerpolder om de laatste jaren voor het onder water zetten van het gebied, te weten 78 paren. Dit gemiddelde vormt de norm voor de Vogelplas Starrevaart.



Figuur 3: Totaal aantal vaste schaarse broedparen in de Meeslouwerpolder en de Vogelplas Starrevaart .

De voltooiing van de aanleg van de Vogelplas in 1995 heeft het oppervlak aan potentieel geschikt terrein met een factor 4 vergroot. In 1996 bestond de toename vooral uit ondiep water, ruige oevers en schaars begroeid moerassig terrein, en minder uit rietvegetatie. Hiervan hebben in 1996 vooral de watervogels en steltlopers geprofiteerd. De ontwikkeling van de vaste schaarse broedvogels in de Vogelplas Starrevaart laat een flinke stijging zien, van 34 naar 62 paren. Deze stijging zit in de toename van de dodaars, zomertaling en vooral ook de krakeend en de tafeleend.

De rietaanplant is goed aangeslagen, maar rietveld van betekenis was in het nieuw aangelegde gedeelte niet aanwezig. Dit is bij de schaarse vaste broedvogels terug te zien in de stagnatie van de aantallen rietvogels. Wat dat betreft zal het beeld de komende jaren, wellicht 1997 al, ongetwijfeld anders zijn. Verheugend en verrassend is de vestiging van de snor die in 1996 voor het eerst in de Vogelplas Starrevaart heeft gebroed.

Het aantal soorten vaste schaarse broedvogels nam af van 9 naar 8 paar. De roerdomp en bruine kiekendief zijn in 1996 wel gesignaleerd in het gebied, maar hebben niet gebroed. De bruine kiekendief heeft zeker en de roerdomp mogelijk in de Meeslouwerpolder gebroed. Herbezetting van de Vogelplas Starrevaart vanuit de Meeslouwerpolder is voor de nabije toekomst een re?le mogelijkheid.

Referenties

1
Stanley Cramp. Handbook of the birds of Europe, the Middle East, and North Africa: the birds of the Western Paleartic, volume 6: Warblers. Oxford University Press, 1992.