|
Broedvogels in de Meeslouwerpolder en de Vogelplas Starrevaart in 199513 november 1995 InleidingDit is het achtste verslag over de broedvogelinventarisaties in de Meeslouwerpolder en de Vogelplas Starrevaart (in aanleg). Bij de inventarisaties van de Vogelplas Starrevaart wordt ook het bosgebied van Staatsbosbeheer (SBB) ten zuiden van de Vogelplas geteld. Eind 1994 is de onteigeningsprocedure afgerond die noodzakelijk was om de resterende landbouwpercelen te verwerven. Dit betekende dat begin 1995 met de start van de aanleg van het laatste deel van de Vogelplas Starrevaart kon worden begonnen. De planning van de aanleg was erop gericht de negatieve effecten op de broedpopulatie zo klein mogelijk te houden. Daartoe is het grootste deel van de in het gebied aanwezige weidegrond vroeg in het voorjaar afgegraven. Het terrein werd onaantrekkelijk voor weidevogels, die zich dan ook nauwelijks hebben gevestigd. Tegelijkertijd werd het terrein wel geschikt als broedplaats voor visdieven en kokmeeuwen. Ze vormden een grote kolonie in het bassin waar later de toekomstige slikplaat werd opgespoten. Niet onvermeld mag blijven dat de werkzaamheden veel commotie hebben doen ontstaan bij mensen die zijdelings of niet bij de inrichting van de Vogelplas Starrevaart en de voorbereiding van de werkzaamheden betrokken waren. De oorzaak was dat het werk, door omstandigheden gedwongen, deels in het broedseizoen plaatsvond. De opwinding was snel over toen voor de zorgvuldige voorbereiding van de aanleg ook formele erkenning kwam in de vorm van Vogelwetvergunning om in de broedtijd te werken. Uiteindelijk heeft dit alles geen negatieve gevolgen gehad voor het tijdschema van de aanleg zelf. Nog in 1995 vindt de afronding plaats, en dat is zeer in het belang van de vogels. Net als in voorgaande jaren zijn de Meeslouwerpolder en de Vogelplas Starrevaart in 1994 ge?ventariseerd op broedvogels volgens de BMP-methode van het SOVON, een soort territoriumkartering. In de Meeslouwerpolder is dit door Wim Hooijmans gedaan. De Vogelplas Starrevaart is door Sjaak Schilperoort geteld. Meeslouwerpolder
In de Meeslouwerpolder wijken de ontwikkelingen in 1995 niet af van wat al vele jaren aan de gang is. Het gebied verarmt nog steeds, door verdergaande verruiging van de rietvelden en moerassen. De broedvogelstand voor 1993 t/m 1995 is samengevat in tabel 1. Uit de tabel is af te lezen dat de watervogels, met name fuut, wilde eend, waterhoen en meerkoet, nog steeds fors achteruit gaan. De stand van de zangvogels blijft dit jaar vrij stabiel. Verheugend is dat een aantal van de vaste schaarse broedvogels nog steeds in het gebied zijn te vinden, te weten krakeend, tafeleend, bruine kiekendief en sprinkhaanrietzanger. De blauwborst is in 1995 niet meer aangetroffen. Rijkswaterstaat was in 1995 bezig met werk ten behoeve van de verbreding van de snelweg A4 ten oosten van de Vogelplas Starrevaart en de Meeslouwerpolder. Bij dit werk is zand uit de Meeslouwerpolder gebruikt. Het retourwater, waarmee ook fijn slib terugkwam, is langs de Kniplaan in de Meeslouwerpolder geloosd. Later is daar bij de ontgronding ten behoeve van de verdere aanleg van de Vogelplas Starrevaart ook slik gespoten in de Meeslouwerpolder. Resultaat is dat in een deel van het `verdronken' wilgenbos daar een slikvlakte is ontstaan. Een paar kluten heeft hier gebroed. Later werden ook baltsende kleine plevieren gezien, maar die zijn later in de Vogelplas Starrevaart tot broeden gekomen. Door het opspuitwerk zijn enkele late broedsels van de fuut verloren gegaan. Vogelplas StarrevaartHet broedvogelseizoen heeft wat de Vogelplas Starrevaart betreft in het teken van de voltooiing van de aanleg van het gebied gestaan. In 1995, acht jaar na aanleg van het eerste deel (in 1987) is eindelijk ook met de aanleg van de tweede fase begonnen. Het resultaat is dat de Vogelplas Starrevaart met een factor 3 ࠴ in oppervlak toeneemt, van 17 naar ca. 65 ha. De werkzaamheden zelf vonden vlak v?r, tijdens en direct na het broedseizoen plaats. Ze hebben dan ook effect gehad op de broedpopulatie. Een groot deel van het in het gebied aanwezige grasland is in de inventarisatieperiode verdwenen. Daarvoor in de plaats kwam kaal terrein, dijken en ondiep water. De werkzaamheden zelf zorgden daarbij voor voortdurende verstoring. Om de diverse werkzaamheden te kunnen plaatsen is in figuur 1 een kaart van het gebied opgenomen.
De bedoeling was om het grasland al voor de komst van de weidevogels af te graven, en daardoor de vestiging van weidevogels grotendeels te voorkomen. Behalve de kievit houden de meeste weidevogels niet van zwarte grond. Door problemen met de aanbesteding van de aanleg, en vervolgens de erg natte periode in januari-februari plus heel slappe grond (zand en klei), kon de aannemer echter pas eind februari met het werk beginnen. Het grasland is daardoor langer ongemoeid gelaten dan de bedoeling was. Dit is gecompenseerd door in maart van het grootste gedeelte van het weidegebied de bovenlaag te keren. Het betreft hier de percelen aan de Vliet- en Kniplaan-zijde. Na het keren van de grond en het aanleggen van een dijk is er in dit deel van het terrein niet zoveel meer gedaan. Het terrein was tijdens het broedseizoen vrij droog. De oorspronkelijke sloten waren gedeeltelijk gedempt en de toekomstige kreken waren aangelegd. In juli is langzaam water ingelaten. Het grasland bleek ondanks alles toch nog vrij aantrekkelijk voor weidevogels. Er vestigden zich minder vogels dan in voorgaande jaren, maar het broeden kon toch niet helemaal worden voorkomen. Vooral kieviten hebben zich gevestigd, en in mindere mate ook tureluurs, grutto's en scholeksters. De kievit heeft tevens met redelijk succes gebroed; in juni waren veel jonge vogels te zien. Het broedsucces van tureluur en scholekster is vermoedelijk veel kleiner geweest. Dit is vooral veroorzaakt doordat deze vogels later in het seizoen broeden. Opvallend is dat de wilde eend in tegenstelling tot eerdere jaren nauwelijks meer in het grasland te vinden was, maar dat de stand in het SBB-bos tegelijkertijd verdubbelde. Het totale aantal paren van de wilde eend is daardoor nagenoeg hetzelfde gebleven. De percelen aan de rijksweg-zijde zijn niet gekeerd. Van deze percelen werd in de loop van april de bovengrond afgegraven. Het betreft hier een deel van het grasland dat (waarschijnlijk als gevolg van de weg) altijd al het minst favoriet is geweest onder de weidevogels. De werkzaamheden zelf zorgden voor een grote en voortdurende verstoring. Weinig broedvogels hebben zich hier daadwerkelijk kunnen vestigen. Door de afgravingen werd het terrein aantrekkelijk voor kluten en kleine plevieren. Deze vogels vestigden zich laat in het broedseizoen, maar hebben nog met succes kunnen broeden. Centraal in het gebied waar de tweede fase van de Vogelplas Starrevaart zal verschijnen ligt de slikplaat. De voorbereiding voor de aanleg van deze slikplaat bestond uit het leggen van een spuitkade (zie figuur 1). Door slib binnen de kade te spuiten zou de toekomstige slikplaat worden gecre?rd. Het gebied is bij de werkzaamheden in het voorjaar ongemoeid gelaten. Het bleek een van de meest vogelrijke delen van het gebied te worden. Binnen, op en rond de spuitkade ontstond een kolonie van 45 visdieven en 30 kokmeeuwen. Soorten als kluut, bergeend, krakeend, slobeend, tafeleend, kuifeend en stormmeeuw hebben in of rond deze kolonie gebroed. Uiteindelijk is half juli, toen ook de visdieven en kokmeeuwen uitgevlogen waren, water ingelaten ten behoeve van het opspuiten van de slikplaat. In april en mei is een gedeelte van het rietveld vlak ten noorden van het al bestaande deel van de Vogelplas Starrevaart afgegraven, ten behoeve van de aanplant van droog riet voor de tweede fase. Dit was een ongelukkige actie. Het betrof een rijk rietveld, met broedvogels als baardmannetje, blauwborst en waterral. De schade blijkt achteraf gelukkig mee te vallen. Van twee paar baardmannetjes en ?n paar blauwborsten zijn later in het seizoen jongen gezien. De afgraving vond plaats in april en begin mei, voordat soorten als kleine karekiet en bosrietzanger zich hadden kunnen vestigen. In het afgegraven gedeelte hadden zich wel al wat rietzangers en rietgorzen gevestigd.
Als we tenslotte het resultaat zien van het broedseizoen van 1995, zoals dat is samengevat in tabel 2, zien we dat het aantal soorten hetzelfde is als vorig jaar, namelijk 66 en dat het totaal aantal broedvogels toeneemt van 599 naar 635. De voornaamste verschuiving is de afname van de weidevogels en de toename van de kokmeeuw en visdief. Soorten als zomertaling en graspieper zijn verdwenen. De gele kwikstaart, sinds 1991 afwezig, heeft dit jaar weer met succes gebroed. De soorten die in het al bestaande deel van de Vogelplas Starrevaart tot broeden komen doen het nog steeds goed. Zoals al gemeld hebben soorten als baardmannetje, blauwborst en waterral hier ook dit jaar weer gebroed. Ook de de roerdomp was weer present, net als de bruine kiekendief. Laatstgenoemde soort heeft waarschijnlijk niet gebroed; bijna alle waarnemingen betroffen een solitair vrouwtje. De dodaars is weer terug met 1 broedgeval. Een paartje grauwe ganzen heeft 6 jongen grootgebracht op en rond de plas. Een paartje smienten heeft op de Vogelplas overzomerd, iets dat de laatste jaren gebruikelijk is. Aanwijzingen voor broeden zijn er niet; de soort is nog nooit met jongen gezien. Opvallend is de vooruitgang van de rietzanger. De soort nam toe van 10 naar maar liefst 27 broedpaar en lijkt derhalve weinig last te hebben gehad van de inkrimping van het broedgebied die het resultaat was van de genoemde afgraving in het rietveld. Ook de kleine karekiet zet zijn opmars nog steeds voort, dit jaar van 63 naar 85 broedpaar. De sprinkhaanrietzanger broedt voor het eerst sinds 1987 weer in het gebied, met 2 paar. In het broedbestand van de bosaanplant van SBB zijn de veranderingen niet groot. Zowel de sperwer als de buizerd werden de hele zomer door gezien, een nest is dit keer echter niet gevonden. Door verstoring bij de verdere aanleg van de Vogelplas waren opvallend veel wilde eenden in het SBB-bos te vinden. De braamsluiper was voor het eerst sinds 1989 weer eens present. In de erfbeplanting langs de Vliet waren dit jaar de grauwe vliegenvanger en grote bonte specht aanwezig. De ringmus, die doorgaans een vaste stek heeft in de nestkasten bij de volkstuintjes, is dit jaar vreemd genoeg niet aangetroffen. De huiszwaluw gaat nog steeds achteruit, vorig jaar van 19 naar 13 nesten en dit jaar van 13 naar 7 nesten. Vaste schaarse broedvogelsFiguur 2 geeft een grafiek met de ontwikkeling van het totaal aantal paren vaste schaarse broedvogels voor beide gebieden in de loop van de tijd. De vaste schaarse broedvogels zijn gedefini?rd als de soorten die in de Meeslouwerpolder voor 1985 jaarlijks tot broeden kwamen, en die in Zuid- en Noord-Holland tot de vrij schaarse (minder dan 1.000 broedparen) tot zeer schaarse (minder dan 10 broedparen) broedvogels behoren. Deze vaste schaarse broedvogels zijn dodaars, roerdomp, krakeend, zomertaling, wintertaling, tafeleend, bruine kiekendief, torenvalk, waterral, porseleinhoen, engelse gele kwikstaart, sprinkhaanzanger, snor, grote karekiet, braamsluiper en baardmannetje1. Met vertikale lijnen gemarkeerd zijn het tijdstip waarop de Meeslouwerpolder onder water is gezet en het tijdstip waarop het eerste gedeelte van de Vogelplas is gerealiseerd. Aangegeven is het gemiddelde van het vaste schaarse broedvogelbestand van de Meeslouwerpolder (78 paren) voor het onder water zetten van het gebied. Dit gemiddelde vormt de norm voor de Vogelplas Starrevaart.
Op de Vogelplas Starrevaart zijn vergeleken met het vorige seizoen twee nieuwe vaste schaarse broedvogelsoorten verschenen, de dodaars en de sprinkhaanrietzanger. Het aantal soorten komt daarmee voor 1995 op 8. Het totaal aantal broedparen stijgt van 24 naar 33. De stijging komt vooral door de toename van de tafeleend, die met 17 paar bijna de helft van het totale aantal voor zijn rekening neemt. In de Meeslouwerpolder bedroeg het aandeel van de tafeleend indertijd slechts 2-3 broedpaar van in totaal 78 paren. De Meeslouwerpolder anno 1995 herbergt nog slechts 8 paren van de vaste schaarse broedvogelsoorten. Zoals in het verslag van het broedseizoen 1994 al gememoreerd werd, is het oppervlak aan geschikt terrein voor de vaste schaarse broedvogelsoorten in beide gebieden tot nu toe nog vrij klein. De afronding van de aanleg van de Vogelplas in 1995 heeft hier verandering in gebracht; het oppervlak aan geschikt broedgebied is met een factor 4 vergroot. Bij de tweede fase is bovendien veel nat rietveld aangelegd, iets dat vrij schaars was. Een ander verschil met de aanleg van de eerste fase is ook dat de aanplant van riet nu op veel plaatsen goed is aangeslagen. De ervaring met het eerste deel van de Vogelplas Starrevaart was dat de vogels het gebied erg snel kunnen bezetten. In het eerste jaar na de aanleg, in 1988, bedroeg het totaal aantal vaste schaarse broedparen 9 en in 1989 al 18. Wat dat betreft gaan we nu enkele spannende jaren tegemoet! Referenties
|
|