Home
English
Introductie
Nieuws
Logboek
Ringen
Avifauna
Excursie
Kalender
Rapporten
Tellen
Pers
Politiek
Beheer
Gastboek
Links


Botanisch onderzoek Vogelplas Starrevaart 1993 - 1994

D. Ringelberg-Giesen, A. J. Quen?oterenbrood

september 1994


Inhoud


Voorwoord

In 1987 werd het eerste deel aangelegd van de Vogelplas "Starrevaart". Men hoopt en verwacht in 1995 te beginnen met het aanleggen van het tweede deel. De Vogelplas moet de natuurverliezen goedmaken die het gevolg waren van de zandwinning in de naastgelegan Meeslouwerpolder. Daarbij gaat het vooral om water- en moeraevogels; voor die vogels vormde de Meeslouwerpolder tot de zandwinning in 1985 een "wetland" van (inter)nationale betekenis.

Het ontwerp voor de Vogelplas is tot stand gekomen in goed overleg tussen de provincie Zuid-Holland en particuliere natuurbeschermers die zich bij de Meeslouwerpolder betrokken voelden, zij dragen nu gezamenlijk ?k zorg voor een goed beheer van de Vogelplas.

Omdat de aanleg van de Vogelplas in feite een uniek experiment is, was het van meet af aan de bedoeling alle relevante ontwikkelingen daar goed te volgen. Daarbij ging het uiteraard allereerst om de ontwikkelingen in de winter- en broedvogelstand in en om de plas, maar bijvoorbeeld ook om ontwikkelingen in het beheer en het recreatieve gebruik van de plas, de waterkwaliteit en de vegetatie.

Het verslag dat hier voor U ligt gaat vooral in op de vegetatie-ontwikkelingen in het al aangelegde deel van de vogelplas in 1993 en 1994; het vormt daarmee het vervolg op een eerder verslag over de periode 1989-1991 (Ringelberg-Giesen & Quen?oterenbrood, 1991). In 1992 is geen botanisch onderzoek gedaan.

W.J. ter Keurs


Inleiding

Algemeen

Het terrein is in 1993 op de volgende data bezocht: 28 juni door A. van Haerden en A.J. Quené ¨voorexcursie voor de Beheerscommissie-vergadering van 2 juli); 2 juli door A. van Heerden, W.J. ter Keurs, A.J. Quen?n D. Ringelberg na de vergadering, 's middags alleen door de twee laatstgenoemden; 10 September door A.J. Quen?n D. Ringelberg. De meeste tijd is in 1993 besteed aan vak C , vak A en B zijn alleen vanaf de kade bekeken.

In 1994 hebben A.J. Quen?n D. Ringelberg op 8 juni aanvullend onderzoek gedaan in de vakken A en B en in het in juli 1993 gemaaide open deel van vak C.

Distels

Opvalland was de sterke ontwikkeling van Akkerdistel op alle kaden rondom de plas. Deze ontwikkeling werd reeds in 1991 gesignaleerd.

In 1991 bestond de vegetatie op de kaden uit gras en flink wat 25-50 cm hoge distels. In 1993 en 1994 bestond de vegetatie van de kaden uit een vrijwel aaneengesloten, moeilijk begaanbaar distelveld van 50-75 cm hoogte. Het is wenselijk dat de beheerscommissie zich beraadt over een eventuele bestrijding van de distels.

Hierna worden per jaar de vakken A,B en C apart besproken.

Wij zijn de heer A. Aptroot zeer erkentelijk voor de determinaties van de mossen.


Botanisch onderzoek 1993

Vak A

Vak A, het natte Riet-, Biezen- en Liesgrasveld aan de ZO-zijde (d.w.z. de kant van de autoweg A4) van de Vogelplas, is, na de rietaanplant in 1987, voor het eerst in februari 1991 over ijs gemaaid (mond. meded. C.A. Bergen). De Pitrus is vanaf de sloot gemaaid, maar langs de plas is een strook uitgespaard als dekking voor de watervogels (mond. meded. J. Schilperoort).

Vak A is in 1993 op 28 juni en op 10 september bezocht. De waarnemingen van beide data zijn samengevoegd; evenals vorige jaren is er alleen vanaf de kade (met de kijker) ge?ventariseerd. Opvallend was in 1993 de opkomst en groei van een Blauwalg in de eindsloot van de percelen 1-8 aan de ZO-zijde van vak A. lets om in de gaten te houden.

Van de meest voorkomende plantesoorten in vak A kan het volgende gezegd worden:

Pitrus
In de percelen 6 en 7, waar deze soort in 1989 met een hoog bedekkings% van resp. 80 en 85% voorkwam, heeft zij zich goed gehandhaafd. In perceel 8 is Pitrus toegenomen ten koste van Zeebies.
Riet
In de percelen 1-4 heeft Riet zich uitgebreid ten koste van Pitrus (in 3 en 4) en Zeebies (in 1 en 2); hier staat Riet nu van slootrand tot plas.
Zeebies
Zeebies heeft zich als soort gehandhaafd, maar is vooral in de pereelen 1, 2 en 8 in bedekking afgenomen. De soort komt nu in vak A nog maar weinig voor: in de percelen 1-4 langs de plasrand, in 5-8 verspreid. Lange de gehele ZW- slootzijde van perceel 8 is Zeebies flink afgenomen en komt daar nu nauwelijks m?r voor dan Riet en Liesgras, die daar met geringe bedekking nog steeds aanwezig zijn.
Liesgras
Het Liesgras heeft zich als soort gehandhaafd in de percelen waar het voorkwam. De soort is in de percelen 1-3 (waar het bedekkings% in 1989 15-25% was en waar in 1990 al achteruitgang werd geconstateerd) verder in bedekking achteruit gegaan. Liesgras komt nu vooral langs de slootkanten aan de ZW en ZO-zijde voor.
Grote lisdodde
In de percelen 6 en 7 gedijt deze soort nog steeds goed, nu met een flink aantal bloeikolven. Er in enige uitbreiding.

Verdere waarnemingen:

  • Er is een flinke uitbreiding van Bitterzoet aan de slootzijde op de grens van perceel 2 en 3.
  • Langs de plasrand van perceel 5 en 6 staat Moerasandijvis. Dit is een nogal efemere soort, die later weer kan verdwijnen.
  • Aan de plaszijde van perceel 6 is Wilgopslag (2 bomen).
  • In heel vak A zijn verder geen bloeiende moerasplanten waargenomen. Mischien waren wij in juni hiervoor te vroeg en in September te laat, mischien gaan zij ook echt achteruit.
  • Er lijkt weinig te zijn overgebleven van de "aardige" plantesoorten langs de eindsloot aan de ZO-zijde. Dit lijkt deels een gevolg van de sterke uitbreiding van distels vanaf de kade.

Vak B

Vak B, in de Westhoek van de Vogelplas, is droger dan vak A en is in 1988 met Riet(rhizomen) beplant. Dit vak was in 1993 nog nooit gemaaid (mond. med. C.A. Bergen). De waarnemingen dateren van 28 juni, 2 juli en 10 September:

  • Het Pitrusveld van opname 9 is nu dichtgegroeid met (aspectbepalend) Riet, in september met flinke bloeipluimen en minstens 2 m. hoog. Mogelijk is er in de ondergroei nog wat Pitrus aanwezig. De plekken van opnamen 10 en 11 zijn ook met Riet dichtgegroeid.
  • In het gehele vak is er verspreid opslag van Wilgen, het meest in de NO-helft (aan de kant van het te onteigenen weiland). Zie verder het botanisch verslag 1994.
  • Grote lisdodde begint er hier en daar langs de natte kanten meer in te komen: langs de zijsloot aan de ZW-kant op een aantal plaatsen en bij opname 13.
  • langs de slootkanten bij opname 9 komt nu plaatselijk Harig wilgeroosje voor.

Vak C

In grote lijnen zijn in vak C drie terreintypen te onderscheiden. Een vochtige/natte, lager gelegen strook aan de slootzijde, een meer open, vochtig, zandig tot humeus, klei? deel daarnaast, en een veel groter, droger deel aan de N-kant (zie kaartje achterin). In vak C zijn in 1988 rietrhizomen aangeplant. Dit vak is in maart 1993 voor het eerst gemaaid. Het open deel -waarin opname 16- is begin juli 1993 nogmaals gemaaid op voorstel van de beheerscommissie op 2-7-93 (dit vanwege de rietgroei in de bijzondere vegetatie, maar voor de vogels helaas wat te vroeg; mond. meded. W.J. ter Keurs).

Vak C is bezocht op 28 juni, 2 juli en 10 September. Langs de plasrand staat nu veel Grote lisdodde; in het Noordelijke deel van vak C komt veel Rietgras voor. Bij het hek houdt een groeiplaats van Moerasrolklaver sinds 1989 stand.

Als nieuwe soorten in vak C kunnen worden genoteerd: Akkerdistel, Gewone engelwortel, Gewone waterbies, Koningsvaren!, Smalle en Brede stekelvaren, Lijsterbes en Kruipwilg.

Gebied opname 15
In de vochtige/natte, lager gelegen strook aan de slootzijde, met een redelijk dichte rietbedekking (van 2 meter hoogte), was het niet zo eenvoudig locatie 15 te peilen. Het terugvinden van Zeeaster, Grote waterweegbree, Klein kroos naast Kruipende boterbloem, Akkerdistel en Fioringras gaf voor deze locatie als herhalingsopname de doorslag. Het is niet waarschijnlijk dat deze vegetatie zich verplaatst heeft, omdat de waterstand in de loop der jaren niet is veranderd.

Vergeleken met 1989 heeft zowel de hoge kruidlaag (voornamelijk het Riet) ale de lage kruidlaag zich enigermate uitgebreid, met vochtminnende soorten als: Pinksterbloem, Wolfspoot en Kleine watereppe. Hierbij waren de twee eerstgenoemde soorten bedekkend.

Uit de opnametabellen, naast elkaar aangeven, kan afgelezen worden welke verschuivingen in bedekkingspercentages van de verschillende soorten tussen 1989 en 1993 hebben plaatsgevonden.

Opname proefvlak 15 in VAK C
Datum opname 6-9-1989 10-9-1993
Oppervlakte 20x5 20x5
Vochtgr. dras/nat nat
Patroon homogeen homogeen
Hoogte struiklaag (cm) 40 <50
Hoogte hoge kruidlaag (cm) 80-150 200
Hoogte lage kruidlaag (cm) 40 1-25
Totale bedekking % 85 90-95
Struiklaag % <1 <1
Hoge kruidlaag % 40 50-55
Lage kruidlaag % 45 55-60
Moslaag % 0 5
Kaal % 15 ? (ge?und.)
Strooisellaag % <1 3-4
Bedekking in % 6-9-1989 10-9-1993
Pitrus <1 2-3
Zeebies 10 0
Riet 30 50-60
Grote lisdodde 3 1
Grote waterweegbree <1 <1
Zulte <1 1-2
Fioringras 25-30 1
Klein kroos <1 <1
Kleine watereppe 0 <1
Wolfspoot <1 50
Watermunt 0 <1
Zomprus 10-15 6
Pinksterbloek 0 4
Kruipende boterbloem <1 <1
Klein hoefblad <1 1
Viltige basterdwederik 1-3 <1
Witbol 0 <1
Akkerdistel <1 <1
Wilg spec. <1 <1
Grauwe wilg 0 <1
Puntmos en Gewoon sikkelmos 0 5

Gebied opname 16
Tussen het grootste, minder vochtige terreingedeelte van opname 17 en het natte deel aan de slootkant van opname 15 ligt een open zandig-klei?-venig deel met een afwijkende begroeiing t.o.v. de overige delen.

Aan de hand van herhalingeopname 16 in 1993 in dit deel valt de zich nog steeds uitbreidende mos-ontwikkeling in het oog, van 30 tot 90%. De waarneming uit 1990 (zonder opname) wees reeds op een sterke uitbreiding van de moslaag.

De grote bedekker is Groot haarmos. In geringe mate heeft een toename van de hoge kruidlaag (Pitrus en Riet) plaats gevonden, van 30 tot 60%. De lage kruidlaag en de open plekken zijn sterk in bedekking verminderd, resp. van 20 tot 2% en van 20 tot 5%. Afname van de lage kruidlaag hangt samen met afname van het pioniersstadium, zoals vermeld in 1989.

Vermindering der open plakken is voornamelijk een gevolg van de sterke mostoename. Interessant is de uitbreiding van Veenmos en de ontwikkeling van levermos-soorten aan de randen van de kleine open plekjes tussen de Haarmos-begroeiing. Aardig is de vondst van het levermos Lophozia capitata, dat niet algemeen is in West-Nederland (schrift. meded. A. Aptroot). Opvallend was het zich vestigen van Koningsvaren, Smalle en Brede stekelvaren. Ook zijn zaailingen aangetroffen van Berk, Lijsterbes, Grauwe wilg en Kruipwilg.

Begin juli 1993 is in dit afwijkend begroeide deel gemaaid, met de intentie om dichtgroeien door Riet en Pitrus tegen te gaan. Hierbij is een rietstrook over de lengte van het perceel met ondergroei van Haarmos en Veenmos blijven staan.

Uit de hieronder naast elkaar gegeven opnametabellen kan weer afgelezen worden welke verschuivingen in bedekkingspercentages van de verschillende soorten hebben plaatsgevonden.

Opname proefvlak 16 in VAK C
Datum opname 6-9-1989 2-7-1993
Oppervlakte 10x10 10x10
Vochtgr. vochtig vochtig
Patroon homogeen homogeen
Hoogte struiklaag (cm) 15-80 80
Hoogte hoge kruidlaag (cm) 80 150(-180)
Hoogte lage kruidlaag (cm) 10 1-25
Totale bedekking % 80 95
Struiklaag % <1 1-2
Hoge kruidlaag % 30 60-65
Lage kruidlaag % 20 2
Moslaag % 25-30 90
Kaal % 20 5
Strooisellaag % <1 3
Bedekking in % 6-9-1989 10-9-1993
Pitrus 30-35 40-50
Riet 0 10-15
Wolfspoot 1-3 <1
Zomprus 4-5 3-4
Greppelrus 10-15 0
Kruipende boterbloem <1 <1
Getande weegbree <1 <1
Viltige basterdwederik 1-3 0
Klein hoefblad <1 0
Brede stekelvaren 0 <1
Smalle stekelvaren 0 <1
Koningsvaren 0 <1
Witbol 0 <1
Zachte berk 0 <1
Ruwe berk 0 <1
Lijsterbes 0 <1
Grauwe wilg 0 <1
Kruipwilg 0 <1
Gewoon haarmos 0 75
Spagnum subnitens <1 3-5
Veen-Pluisjesmos 25-30 2
Grijs kronkelsteeltje <1 12
Veen-knikmos - <1
Lophozia capitata - <4
Cephalozia connivens - <1

Gebied opname 17 en 18
In het verslag van 1989 is te lezen, dat het Riet zich in het drogere - grootste- terreindeel niet sterk ontwikkelde. Er werd een tendentie naar verruiging geconstateerd, waarin Kweek, Akkerdistel, Grote brandnetel en Rietgras domineerden.

Aan de hand van afwijkende vegetatie-patronen konden nog oude slootgangen gelocaliseerd worden. Eveneens was er een lichte aanzet tot opslag van wilgensoorten waar te nemen.

In het verslag van 1990 (zonder opnamen) wordt vermeld dat de verruiging doorzette en toename van de biomassa tot gevolg had. In maart 1993 is dit verruigde 'rietveld' geheel gemaaid; de wilgen-opslag was daar in het najaar van 1992 al teruggezet (mond. med. W.J. ter Keurs). In de zomer van 1993 is met enige moeite de plek teruggevonden, waar opname 17 gelocaliseerd was. Het Riet heeft zich inmiddels dominant ontwikkeld tot een hoogte van 2.50 m. met veel bloeiende pluimen. De oorspronkelijke grassen/kruidenvegetatie uit 1989 is sterk teruggedrongen, maar soorten hiervan worden nog wel teruggevonden in de onderste kruidlagen. Het uitmaaien van de tijdelijke ruigte heeft geleid tot een goede riet-ontwikkeling. Opslag van wilg is niet meer teruggekomen. Tijdens het onderzoek in juli 1993 zijn we niet voor de tweede maal in het Riet doorgedrongen om opname 18 te peilon. Wel hebben wij deze van buiten (vanaf de Oostvlietweg) gelocaliseerd en ter plekke een dicht rietveld geconstateerd, zodat wij opname 18 in 1993 aangeven als (17). Uit de naast elkaar gegeven opnametabellen kan afgelezen worden welke verschuivingen in bedekkingspercentages van de verschillende soorten hebben plaatsgevonden.

Opname proefvlak 17 in VAK C
Datum opname 6-9-1989 2-7-1993
Oppervlakte 10x10 10x10
Vochtgr. vochtig/humeus vochtig/humeus
Patroon moza?k homogeen
Hoogte struiklaag (cm) 200 0
Hoogte hoge kruidlaag (cm) 120 250
Hoogte lage kruidlaag (cm) <50 1-25
Totale bedekking % 100 100
Struiklaag % 1 0
Hoge kruidlaag % 70 95
Lage kruidlaag % 30 <5
Moslaag % 0 0
Kaal % 0 0
Strooisellaag % 1-2 1-2
Bedekking in % 6-9-1989 10-9-1993
Pitrus 5-10 0
Riet 4 95
Mannagras 3 0
Fioringras 10-15 0
Kruipende boterbloem 1-3 <1
Witbol 2-3 <1
Liesgras 15-20 0
Rietgras 30-35 2
Kweek 15-25 <1
Akkerdistel 15-25 <1
Grote brandnetel 3-5 <1

Botanisch onderzoek 1994

Inleiding

Op 8 juni 1994 is door A.J. Quen?oterenbrood en D. Ringelberg-Giesen aanvullend onderzoek gedaan aan de oevers van de vogelplas "Starrevaart". Dit betrof vak A, B en het in juli 1993 gemaaide meer open deel van vak C. In overleg met C.A. Bergen zijn we dit keer vroeger dan andere jaren het gebied ingegaan, omdat wij het gebied ook eens in de vroege zomer op soorten wilden inventariseren.

Vak A

Vak A is in 1994, evenals in '89/'90/'91 en '93 vanaf de kade (met kijker) geinventariseerd. Zoals vanaf 1990 reeds aangegeven, zijn Pitrus en Riet de grote bedekkers geworden; en wel in de percelen 1 t/m 4 Riet, in de percelen 5 t/m 8 Pitrus. In de percelen 5, 6, 7 en 8 ontwikkelt zich een stevige rietkraag, die in 5, vanuit 4 als een zoom langs de sloot uitloopt tot in 8 (zie kaartje) . Liesgras en Zeebies zijn in deze ontwikkeling als bedekker sterk teruggedrongen, hebben zich echter wel als soort gehandhaafd (zie opmerking in verslag botanisch onderzoek 1993, pagina 6). Ook voor Grote lisdodde is in 1990/'91 enige uitbreiding waargenomen in vak 6 en 7; in 1994 wordt de Grote lisdodde in vak 5, 6, 7 en 8 aangetroffen, zowel aan de slootzijde als in de Riet-/Pitrusvegetatie. Langs beide zijden van de slootrand aan de ZO-zijde heeft zich vergeleken met 1989 een hogere oeverrandvegetatie ontwikkeld van 60-80 cm. hoogte.

Aangetroffen werden de volgende soorten: Liesgras, Harig wilgeroosje, Bitterzoet, Pitrus, Riet, Rietgras, Klein hoefblad, Grote waterweegbree, Veenwortal, Klein kroos, Moerasvergeet-me-nietje, Watermunt, Waterzuring, Moerasandoorn, Wolfspoot, Grote lisdodde, Gewone waterbies, Grote egelskop, Gele waterkers en Zeebies. De bovengenoemde soorten komen weinig tot zeer weinig voor, behalve Liesgras, Veenwortel en Pitrus die plaatselijk meer voorkomen. Egelboterbloem, Grote kattestaart, Zomprus, Sterrekroos en Aarvederkruid zijn in 1994 niet aangetroffen. De oevervegetatie aan de dijkzijde van de sloot aan de ZO-kant gaat hoger op de oeverrand over in een dominante Akkerdistelvegetatie.

Vak B

In 6 opnamen in vak B (opname 9 t/m 14), met een aanvankelijke rietbedekkings% in 1989 van resp. 5%-2%-8%-30%-15%-60%, zien we in de periode 1989 t/m '94 sen spontane riet-uitbreiding optreden. Vanaf 1993 kan al van een rietfacies gesproken worden. In een overzicht op pagina 14 is in grote lijnen aangegeven welke veranderingen ter plaatse van de opnamen van vak B plaatsgevonden hebben. De wilgen ter plaatse van de opnamen 13 en 14 zijn in augustus 1994 'teruggezet'; het plan is de wilgen ter plaatse van de andere opnamen in vak B in augustus 1995 terug te zetten (mondel. meded. W.J. ter Keurs).

Vak C

Ook het in begin juli 1993 gemaaide open deel van vak C hebben wij in 1994 bekeken. Als bijzondere vondst kunnen wij noemen de aanwezigheid van veenpluis (fruchtificerend). Verdar vindt er een fraaie ontwikkeling van haarmospollen plaats, zowel in het gemaaide deel als in de smalle aangrenzende strook, die niet gemaaid is. Ook Koningsvarens met sporafyl werden weer aangetroffen. Op 14 augustus 1994 zijn in dit deel door W.J. en B. ter Keurs Heelblaadjes en Kamperfoelie gevonden.


Vergelijking vak B - vak C

Uit de informatie van herhalingsopname 17 in vak C blijkt dat bij een faciesvorming van Riet met een hoogte van 2.50 m. en een bedekking van 95%, de oorspronkelijke lage kruidlaag (<50 cm.) teruggedrongen is tot <5%; hierin werden de meeste soorten uit opname 17 wel teruggevenden.

Opname 17 in vak C vertoont de meeste overeenkomst met opname 11 in vak B door een aantal gemeenschappelijke soorten als: Pitrus, Mannagras, Fioringras, Kruipende boterbloem, Kweek en Akkerdistel en een overeenkomstig laag rietbedekkings% van resp. 4 en 8% in 1989. In de periode 1987-'93 heeft zich in vak C een verruigde vegetatie ontwikkeld met overwegende soorten als Kweek, Akkerdistel, Grote brandnetel en Rietgras, ten koste van de rietaanplant. Eerst door maaien en afvoeren van het maaisel heeft het Riet weer kansen gekregen uit te groeien. Zonder deze ingreep heeft zich in vak B een overeankomatige rietfacies ontwikkeld. Bodemgesteldheid, plaatselijk slechtere doorlaatbaarheid (verdichting van de kleibodem) en wellicht ook een diepere afgraving van de bovenste laag in zowel B als in C zullen hierbij een rol gespeeld hebben. Hier en daar kunnen vergelijkbare situaties worden aangetroffen in het aangelegde polderpark Cronesteyn, op vergelijkbare afstand van resp. de Vliet en het Rijn- en Schiekanaal gelegen. De waarschijnlijkheid dat op de locaties van de opnamen in vak B een vergelijkbaar terugdringen der soorten plaatsgevonden heeft door de sterke riet-ontwikkeling als aangegeven in herhalingsopname 17, achten wij zeer groot. Overwegend dat wij om dit te checken, nogal wat Riet kapot zouden trappen, hebben wij besloten het hierbij te laten.


Overzicht van de vegetatieontwikkeling in vak B sinds 1989

Allereerst de algemene terreingesteldheid van vak B: wisselende waterstand van vochtig-nat-droog met krimpscheuren, met lokale indicatiesoorten als Mannagras en Getande weegbree. Ook soorten met een groot tolerantie-traject t.o.v. een vochtige/natte/drogere situatie zoals Fioringras (met eventueel drijfvorm) en Pitrus.

Opname proefvlak 17 in VAK C
Vak B Jaartal Waarneming Riet (ingeplant 1988)
Opname 9 '89 Pitrus(veld) 70% 5%
'90 overwegend Pitrusveld  
'91 toename Riet  
'93-'94 dichtgegroeid met Riet 95%
Opname 10 '89 Mannagras 90% 2%
'90 afname Mannagras tot ? 80%  
'91 toename Riet  
'93-'94 dichtgegroeid met Riet 95%
Opname 11 (lijkt op opname 17) '89 Fioringras 65%, Kweek 20%, Mannagras 12% 8%
'90 toename Riat, afname Fioringras, toename Akkerdistel en Kweek  
'91 toename Riet  
'93-'94 dichtgegroeid met Riet 95%
Opname 12 '89 Fioringras 30%, Witbol 8%, Pitrus 5% 35%
'90 weinig verandering  
'91 riet-uitbreiding  
'93-'94 dichtgegroeid met Riet 95%
Opname 13 '89 pionier-situatie, tot. bed. 50%,
Pitrus 8%, Greppelrus 10%
Straatgras 15%, Getande weegbree 10%
15%
'90 dichter wordende vegetatie
tot 95%, met uitbreiding van
Riet en Pitrus
 
'91 toename Riet  
'93-'94 dichtgegroeid met Riet 95%
Opname 14 '89 Mannagras 35%, Fioringras 15% 60%
'90 geen zichtbare verandering  
'91 toename Riet  
'93-'94 dichtgegroeid met Riet 95%

Conclusies en slotbeschouwing

Conclusies over Riet
Ruim vijf jaar na de riet(rhizomen)aanplant (in vak A en c in 1987, in vak B in 1988) blijkt het Riet in alledrie onderzochte vakken goed aangeslagen te zijn. In elk vak breidt Riet zich uit, deels ten koste van andere soorten.

In vak A is er toename van Riet, in A1-4 vooral ten koste van Zeebies en Pitrus en in A5-8 vooral in de vorm van een rietkraag langs de sloot aan de ZO-zijde, die dieper is dan de plas.

In vak 3 is er toename van Riet ten koste van Pitrus, Mannagras en Fioringras.

In vak C is er toename van Riet ten koste van Ficringras en de verruigingssoorten. Op het open zandige stuk van vak C is er een geringere toename van Riet. Pitrus is hier standhoudend en heeft zich plaatselijk uitgebreid. Opvallend is hier de ontwikkeling van Gewoon Haarmos en het optreden van een aantal floristisch interessante soorten.

Samenvattend:

De percelen A 1-4, vak B en vak C hebben zich op het open stuk in C na tot homogene rietvelden ontwikkeld. Hiermee is de gewenste ontwikkeling van de vegetatie in deze drie vakken na ruim vijf jaar grotendeels verwezenlijkt.

Conclusies over Pitrus
Pitrus heeft zich in elk vak verschillend ontwikkeld: In vak A houdt Pitrus in de percelen A5-8 goed stand. Plaatselijk is er enige uitzondering, hoewel langs de sloot aan de ZO-zijde een zoom Riet is opgetreden. In de percelen A1-4 heeft Riet de Pitrus (en Zeebies) verdrongen.

In vak B is het Pitrusveldje (opname 9) in 1993 en in 1994 niet meer waargenomen.

In vak C is Pitrus verdwenen uit het met Riet dichtgegroeide deel. In het open stuk heeft Pitrus zich in de periode 1989-1993 licht uitgebreid. Mogelijk is deze uitbreiding nu tot staan gekomen.

Beschouwingen over Pitrus

Van de vijf hoofdsoorten in het huidige Vogelplasgebied hebben Riet, Zeebies, Liesgras en Grote lisdodde hun optimale ontwikkeling in het algemeen op een uitgesproken natte standplaats (met "de voeten in het water") en Pitrus op een vochtige (maar niet natte) standplaats (G. Londo, Nederlandse freatofyten, 1988, ISBN 90.220.0940.8). De met Riet ingeplante plaatsen in het gerealiseerde deel van de Vogelplas zijn veeleer "vochtig" dan "nat", dit als gevolg van de vaak lage waterstanden (die 's zomers worden getolereerd om geen vervuild Vlietwater te hoeven inlaten). Daar zou Pitrus het - tenminste in eerste instantie - dus ook van Riet moeten kunnen winnen. Toch is Pitrus uit het "vochtige" vak B inmiddels verdwenen. De soort kwam daar echter slechts op ?n plek van maar m2 voor, aan alle kanten omgeven door Riet. Misschien heeft het Riet de soort daar toch weggeconcurreerd.

Maar er zijn daarnaast ook andere oorzaken voor het (aanvankelijke) succes van Pitrus denkbaar. Zo is Pitrus ook een echte pionier, die goed gedijt op open en/of verstoorde (bijvoorbeeld vergraven) grond; bovendien gedijt Pitrus ook goed op wat zure gronden (E.J. Weeda e.a., Nederlandee Oecologische Flora, deel 5, 1994, ISBN 90.6301.024.9, pagina 26-27). Dat laatste zou het succes van de soort op het open zandige stuk van vak C kunnen verklaren. Daar is de bodem duidelijk wat zuur, zoals blijkt uit het voorkomen van Koningsvaren, Veenpluis en Veenmos. Ala gevolg daarvan heeft Pitrus zich daar in eerste instantie wellicht wat sneller kunnen uitbreiden dan de ter plaatse ingeplante rietrhizomen.

Intrigerend is het standhouden van Pitrus in de natte hoek van vak A6-8, ook nadat de pitrusvegetatie (daar over ijs) een keer gemaaid is. Mogelijk speelt hier de bemesting door de vogels in het winterhalfjaar een rol. Het is interessant na te gaan of en - zo ja - waar een dergelijke ontwikkeling zich ook zal voordoen in de natte delen die zullen ontstaan.

Aandachtspunten voor het botanisch onderzoek:

  • Vak A en slootkant vak A nogmaals bekijken.
  • Opname-plaatsen van vak 3 eventueel opnieuw bekijken, in overleg met Beheerscommissie.
  • Nog wat dia's maken van veranderde of typische plekken, zo mogelijk aansluitend op de serie van 1991.

Aandachtspunten voor de beheerscommissie

  • Overvloedige distelgroei op de kaden rondom de plas.
  • In vak B is nu wilgopslag, zie kaartje. (Bij opnamen 13 en 14 zijn de wilgen op 20 augustus weggehaald).
  • Ean extra maaibeurt van het open deel van vak C voor de komende jaren in overweging nemen.

Kaartjes


Kaartje van de Vogelplas 1e fase, met aangegeven
de ligging van de proefvlakken.

 


Kaartje met aangegeven de wilgenopslag in vak C. Loc.freq. = plaatselijk voorkomend,
rare = weinig voorkomend, occ. = hier en daar voorkomend.


Lijst van plantesoorten

Hogere plantesoorten

Naar van der Meyden c.s., 1990.

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam
Aarvederkruid Myriophyllum spicatum
Akkerdistel Cirsium arvense
Akkermelkdistel Sonchus arvensis
Basterdwederik, Viltige Epilobium parviflorum
Berk, Ruwe Betula verrucosa
Berk, Zachte Betula pubescens
Bitterzoet Solanum dulcamara
Boterbloem, Kruipende Ranunculus repens
Brandnetel, Grote Urtica dioica
Egelboterbloem Ranunculue flammula
Egelskop, Grote Sparganium erectum
Engelwortel, Gewone Angelica sylvestris
Fioringras Agroatis stolonifera
Heelblaadjes Pulicaria dysenterica
Heen (=Zeebies) Scirpus maritima
Hoefblad, Klein Tussilago farfara
Kamperfoelie, Wilde Lonicera periclymenum
Kattestaart, Grote Lythrum salicaria
Koningsvaren Osmunda regalia
Kroos, Klein Lemna minor
Kruipwilg Salix repens
Kweek Elymus repens
Liesgras Glyceria maxima
Lisdodde, Grote Typha latifolia
Lijsterbes Sorbus aucuparia
Mannagras Glyceria fluitans
Moerasandoorn Stachis palustris
Moerasandijvie Senecio congestus
Moerasvergeet-me-nietje Myosotis palustris
Pinksterbloem Cardamine pratensis
Pitrus Juncus effusus
Riet Phragmites australis
Rietgras Phalaris arundinacea
Stekelvaren, Brede Dryopteris dilatata
Stekelvaren, Smalle Dryopteris carthusiana
Starrekroos Callitriche spec.
Veenwortel Polygonum amphibium
Veenpluis Eriophorum angustifolium
Watereppe, Kleine Berula erecta
Waterkers, Gele Rorippa amphibia
Watermunt Mentha aquatica
Waterweegbree, Grote Alisma plantago-aquatica
Waterzuring Rumex hydrolapathum
Weegbree, Getande Plantago major subsp. pleiosperma
Wilgeroosje, Harig Epilobium hirsutum
Wilg, Grauwe Salix cinerea
Witbol, Gestreepte Holcus lanatus
Wolfspoot Lycopus europaeus
Zulte (=Zeeaster) Aster tripolium
Zomprus Juncus articulates

Blad- en levermossen

Naar Margadant en During, 1982.
Determinaties A. Aptroot

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam
Haarmos, Gewoon Polytrichum
Kronkelsteeltje, Grijs Campylopus introflexus
Puntmos Calliergonella cuspidata
Sikkelmos, Gewoon Drepanocladus aduncus
Veenmos Sphagnum subnitens
Veen-Knikmos Bryum pseudotriquetrum
Veen-PluisjeBMOS Dicranella cerriculata
levermossoort Cephalozia connivens
levermossoort Lophozia capitata