|
Botanisch onderzoek Vogelplas Starrevaart
|
Opnamen VAK A in 1989 (* niet geschat) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
In vak B heeft zich plaatselijk een rietvegetatie ontwikkeld. Een deel van vak B is nog niet verworven en is nog als grasland in gebruik. Vak B wordt om deze reden gedeeltelijk door een kade met sloot en een voorlopige kade zonder sloot afgegrensd. De voorlopige kade grenst direkt aan de rietvegetatie. Vak B is minder nat dan vak A.
In vak B zijn 6 opnamen gemaakt. De keuze van deze locaties hing samen met het verschil in dichtheid van de begroeiing met Riet, en de samenstelling van de lage kruidlaag. Na een periode van overvloedige regenval is op terreindelen, welke grensden aan de voorlopige kade, het meeste water blijven staan. Dit waren de gebiedjes, waar Riet zich het beste ontwikkeld had. Ook werd aan de oeverzijde van de plas tussen het Riet een open plek met een pioniervegetatie aangetroffen. Pitrus komt, op ?n uitzondering na, in vak 8 weinig voor. In vak B is plaatselijk sterke vergrassing opgetreden met soorten als Fioringras en Mannagras.
In het meest zuidelijke deel van vak B is een Pitrusveldje (opn. 9). Grenzend aan het Pitrusveldje ligt een terreindeel met een sterke vergrassing van Mannagras en Fioringras (resp. opn. 10 en 11). Het lokaal frequent tot dominant voorkomen van beide grassoorten kan wijzen op een plaatselijk storingsfactor. In opname 11 valt ook de aanwezigheid van Kweek en Akkerdistel op. Beide soorten worden ook in vak C regelmatig aangetroffen. Het gebiedje buiten opname 11, zie kaart 1, wijkt af van opname 11 door de frequente aanwezigheid van Engels raaigras en Straatgras.
Het aangrenzende rietveldje, dat doorloopt tot de 'voorlopige kade', heeft een rietpercentage van 35-60% (resp. opn. 12 en 14). De bodem van opname 12 liet hier en daar kleine plasjes zien, terwijl die van opname 14 "natte voeten" opleverden. In opname 12 is de wisselende situatie van nat naar droog af te lezen aan het plaatselijk voorkomen van de soorten Getande weegbree, Greppelrus, Zomprus, Kruipende boterbloem en Geknikte vossestaart. In opname 14, waar Riet zich het best ontwikkeld had, was nog het meeste water aanwezig. Ook Zeebies werd hier aangetroffen.
Naar de oeverrand toe ligt tussen de rietvegetatie een meer open vochtig deel (bedekking 50-55%, opn. 13) met pionier-planten, waarin Getande weegbree, Greppelrus, Zomprus en plaatselijk ook Straatgras en Moerasdroogbloem een belangrijke rol spelen. In de open plekken werden reeds lange vegetatieve uitlopers van Riet aangetroffen. Een bijzondere vondst aldaar was Dwergbies.
Buiten opname 13, waar het regenwater tussen de meer open rietvegetatie een plasje vormde, werd regelmatig Rode waterereprijs gevonden. Het voorkomen van deze soort in een dergelijk gebied wijst eveneens op een wisselende waterstand.
Opnamen VAK B | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Het grootste deel van vak C is sterk verruigd en geheel dichtgegroeid. Riet komt verspreid voor, maar heeft zich relatief niet sterk ontwikkeld. Vak C wordt door een sloot van de kade gescheiden; ook aan de noord- en zuidzijde is een sloot. Via twee dammetjes is dit gebied te bereiken. Vak C is met uitzondering van een smalle strook langs de zuidelijke sloot, droger dan vak B.
Er zijn 4 opnamen gemaakt, volgens dezelfde criteria als in vak B. Pitrus komt locaal frequent voor. Behalve in het verruigde aspect, waarin Kweek en Akkerdistel een rol spelen, onderscheidt vak C zich van beide andere vakken door de reeds veel hogere opsiag van Wilg. In vak C zijn, doorgaans plaatselijk, de vroegere slootgangen aan hun vegetatie herkenbaar. Soorten als Pitrus, Liesgras, Veenwortel, Rietgras of Riet markeren deze, door hun locaal dominant optredende groei.
Een smalle, vochtige tot "natte voeten" strook (opn. 15) langs de zuidelijke sloot (zie kaart 1) wijkt in begroeiing af van het drogere sterk verruigde gebied. In opname 15 wordt een Riet (30%)-Zeebies-Zomprus vegetatie aangetroffen, waarbinnen Fioringras zich zowel in het natte deel (drijfvorm van de de bladeren) als aan de vochtige randen ontwikkeld heeft. In deze natte vegetatie werden ook Zulte, Moerasandijvie en Grote waterweegbree aangetroffen. Aan de nattere slootzijde heeft zich een Grote lisdoddezone ontwikkeld.
Het aangrenzende vochtige deel (opn. 16) liet een Pitrusveldje zien, met nog vele open plekken, waar zich een pioniervegetatie van Greppelrus, Zomprus en Moerasdroogbloem heeft ontwikkeld. Daarnaast was plaatselijk een moslaag (25-30%) van Veen-Pluisjesmos aanwezig, met hier en daar Veen-Haarmos. De bodem was plaatselijk donker en venig van kleur. Ook hadden vele juveniele plantjes van Viltige basterdwederik zich hier gevestigd. Evenals in opname 13 (vak B) werden lange vegetatieve rietuitlopers gesignaleerd.
Het grootste deel van vak C is sterk verruigd en geheel dichtgegroeid. Kweek, Akkerdistel, Grote brandnetel, Rietgras en Liesgras zijn de meest bedekkende soorten. Deze komen in een mozaiek van combinaties voor (opn. 7). In de lage kruidlaag wordt Fioringras aangetroffen. Riet komt verspreid voor, maar heeft zich relatief niet sterk ontwikkeld. In opname 18, gemaakt in het meest noordelijke deel van vak C, is Riet met 25% genoteerd. Deze opname is gemaakt in een vegetatie van overwegend Rietgras, waar Kweek, Akkerdistel en Grote brandnetel nagenoeg niet voorkwamen. Moerasandoorn werd echter wel in de opname aangetroffen. Mogelijk speelt hierbij het vochtgehalte van de bodem een rol, omdat dit deel van vak C aan twee zijden door ten sloot omgeven is. In kaartje 2 wordt globaal de frequentie van opslag van Wilg aangegeven. Katwilg, Schietwilg en Amandelwilg zijn de meest voorkomende wilgesoorten.
Opnamen VAK C | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Evenals in 1989 werd de bedekking van de soorten per deelperceel vanaf de omringende kade (met de kijker) geschat. Het vak werd op 17 mei en op 9 augustus 1990 bezocht.
17-5-1990
Langs de zuidwestelijke kade van de plas zijn evenwijdig aan de
erlangs lopende sloot in de plas hoopjes bagger en planteresten
opgeworpen; hierop nestelen visdieven. Opmerkelijk was de hogere
waterstand van de plas in vergelijking met 1989. Vooral in de
deelvakken 1 en 8 was
er relatief meer water en minder bedekking met plantesoorten dan in
1989. De waterstand van de plas was circa 80 cm hoger dan in het
peilhok halverwege de ZO kade.
In de percelen 6 en 7 wordt het aspect, evenals in 1989, door Pitrus
bepaald. De percelen 3, 4 en 5
zijn in grote trekken hetzelfde gebleven, in vak 3 overheerst Riet nog
duidelijk boven Pitrus en Liesgras, in vak 4 Pitrus boven Riet. In de
vakken 1 en 2 werd geen Liesgras waargenomen. In de sloot waren nu ook
aanwezig: Rode waterereprijs, c.f. Schedefonteinkruid, Smalle
waterpest en Darmwier.
9-8-1990
Langs de deelvakken 6, 7 en 8 is aan de plaszijde inmiddels een gordel
met ruderale soorten gegroeid; hierin waren Blaartrekkende boterbloem,
Knikkend tandzaad en Goudzuring te onderscheiden. Deze ruigtegordel
langs de plas lijkt een betere mogelijkheid voor fourageren (en voor
nestelen? vogelwerkgroep?) aan "wetland"vogels te bieden dan
de hoge, tamelijk eenvormige vegetatie van vak A zelf.
V?r deze ruigtegordel is de plas ondiep en slikkerig; op de ondiepe plaatsen naast en binnen vak A, en ook bij de visdievennesten langs de ZW kade, treedt algvorming (flap) op. Ook in de sloot langs de ZO kade is algengroei; naar schatting in 60% van de gehele sloot.
V?r vak 2 begint in de plas Zeebies te groeien, ongeveer 10-15 m van de vegetatie in vak 2 verwijderd. In de plas en de sloot was de waterstand duidelijk lager dan in mei; overigens was deze waterstand evenals in mei circa 80 cm hoger dan in het peilhok.
Langs de ZO kade waren stukken van de slootoever drooggevallen. Deze oevers waren ook veel kaler dan in het voorjaar; mogelijk zijn ze kaalgegraasd door de schapen op de kade. In de deelvakken 1 en 2 is in vergelijking met 1989 Riet toegenomen en Liesgras flink afgenomen, in de vakken 5-8 is Liesgras in 1990 in het geheel niet waargenomen.
Van de in 1989 in gering aantal voorkomende soorten zijn vanaf de kade Wolfspoot, Moerasandoom, Wilg en Mattenbies in 1990 niet waargenomen. Grote egelskop en Harig wilgeroosje zijn nu in 1 resp. 2 deelvakken waargenomen, in 1989 in 6 resp. 4 deelvakken. Grote lisdodde gedijt goed op de plekken, waar hij in 1989 ook stond, maar heeft zich niet uitgebreid. Nieuw waargenomen zijn Gele lis en Gele waterkers, elk in gering aantal in ?n deelvak.
De waamemingen van de bezoekdata 17 mei en 9 augustus 1990 zijn samengevoegd.
Opname 9 is nog steeds overwegend een Pitrusveld. Nieuw erin
zijn Blaartrekkende boterbloem, Geknikte vossestaart, en Grote
kattestaart. Dichtbij de opname Moerasmuur, Vogelmuur en Hondsdraf,
langs de sloot Moerasandijvie.
Opname 10 heeft nu circa 80% Mannagras, dus minder dan in
1989. In mei is Geknikte vossestaart talrijk aangetroffen, dit was in
augustus weer grotendeels verdwenen ten gunste van Fioringras. Nieuw
zijn Kweek, en Kruipende- en Blaartrekkende boterbloem.
Opname 11 was in mei nog duidelijk herkenbaar als grasveld,
maar in augustus meer dichtgegroeid met Riet. Geknikte vossestaart en
Kweek nemen toe, Fioringras neemt af. Nieuw is de Grote
vossestaart. Akkerdistel heeft zich uitgebreid, zowel in als naast de
proefvlakte.
Opname 12 is weinig veranderd; de grassoorten bedekken ongeveer
evenveel als in 1989. Op de open plekken bedekken Algen nu enkele
procenten van de totale oppervlakte; de grond heeft waarschijnlijk
enige tijd onder water gestaan. Nieuw zijn Hazezegge en Gewone
hoornbloem in de opname, langs de randen: Grote lisdodde, Harig
wilgeroosje en opslag van Wilg.
Opname 13 is sterk dichtgegroeid: in 1989 was 45% van de bodem
kaal, nu nog hoogstens 5%. Riet, Pitrus, Mannagras, Witte klaver en
Kruipende boterbloem hebben zich hier uitgebreid. Nieuw aangetroffen
werden: Pinksterbloem, Moerasmuur, Veldzuring, Gestreepte witbol,
Gewone hoornbloem, Geknikte vossestaart, Grote kattestaart en Ruw
beemdgras. Dwergbies (tegenwoordig Borstelbies geheten) heeft zich
gehandhaafd, evenals Rode waterereprijs in het nattere (5-10 cm water)
stuk ervoor, dicht bij opname 14.
Opname 14 is nog steeds een dicht rietveld met vochtige bodem,
plaatselijk enkele cm water. Hier werden nu ook aangetroffen: Kleine
watereppe, Sterrekroos, Waterzuring en Ruw beemdgras. Tussen opname 13
en rietdeel (14) (zie kaart 1) waren in 1990
Gewone waterbies, Gewone engelwortel en Moerasandoorn aanwezig.
Vergelijken we vak B in 1990 met 1989, dan is het iets meer dichtgegroeid, overwegend met Riet. Er is een lichte trend naar meer eentonigheid in de verschillende opnamen; in het centrale deel treedt enige verruiging op, voornamelijk van Akkerdistel.
Vak C is in 1990 bezocht op 17 mei, 7 juli en 9 augustus 1990. Ook deze waameningen zijn samengevoegd.
De vegetatie van opname 15 is nog niet dichtgegroeid, de
grond is vochtig, op de kale plekken komt plaatselijk flap voor. De
bedekkingspercentages Riet, Lisdodde, Pitrus en Zeebies zijn ongeveer
hetzelfde als in 1989. In deze opname werden nu ook Pinksterbloem en
Mannagras gesignaleerd. Moerasandijvie, Wolfspoot, Wilg, Harig
wilgeroosje en Waterweegbree handhaafden zich. In de sloot naast
opname 15 komt Grote kroosvaren voor.
Opname 16 was met opname 12 de meest open proefvlakte in
1989. De hoge kruidlaag heeft zich niet uitgebreid, maar de bedekking
van de moslaag heeft zich verdubbeld tot 60%, er is nu hoogstens 10%
kale grond. Nieuw waren enkele exemplaren Veenmos. Op 7 juli
1990 werden door D. Ringelberg-Giesen en J. Blok-Krieger de volgende
bladmossen aangetroffen: Knikmossoorten, Purpersteeltje, Krulmos, Rood
Viltmos, Veenhaarmos, Veenmos, Grijs Kronkelsteeltje; de vier
laatstgenoemde soorten wijzen op plaatselijke verzuring. Aan
levermossen werden Gewoon- en Gedrongen Kantmos, en Parapluutjesmos
gesignaleerd. De bodem is vochtig, maar staat niet onder water.
Aan de oever van de plas is langs het open pitrusveld, waarin opname 16 ligt, een zone met ruderale planten. Deze zone lijkt iets afgenomen vergeleken met 1989. Hierin staan nu o.a. Blaartrekkende boterbloem, Goudzuring en Groot moerasscherm. De rest van vak C, waarin opnamen 17 en 18 liggen, is nog meer dan in 1989 een dichtgegroeide ruigte, en is moeilijk begaanbaar. In deze ruigte komen lokaal Riet, Pitrus, Rietgras, Akkerdistel en Koninginnekruid voor, waarbij Riet zeker niet domineert. Veel van de wilgopslag was in augustus gekapt. Op een kleine open plek pal ten noorden van opname 18 staat nu veel Grote vossestaart.
Opmerkingen en vragen ter bespreking
Het lijkt zinvol, eens met de Vogelwerkgroep te bespreken, welke vegetatietypen het meest gewenst of geschikt zijn als goede broedbiotopen voor de verschillende vogelsoorten.
Na een bespreking met Dhr. ter Keurs en de Vogelwerkgroep en, zo mogelijk andere betrokkenen, kunnen mogelijk adviezen voor beheer gegeven worden.
Door tijdgebrek ? doordat de vegetatie random de Starrevaartplas in 1990 niet veel verschilde met 1989, is het gebied door ons (D. Ringelberg-Giesen en A.J. Quen?oterenbrood) weinig bezocht in 1991. W鱠zijn op verzoek van de heer W.J. ter Keurs dia's gemaakt, dit is op 28 en 29 augustus 1991 gebeurd. Deze dia's, van het landschap en van enkele plantesoorten, zijn inmiddels aangeleverd, zij geven met de bijbehorende toelichting een indruk van de vegetatie in de tot nu toe onderzochte vakken A, B en C. Verder bestaat dit verslag slechts uit de losse waamemingen op 28 en 29 augustus.
De vegetatie direct grenzend aan de plas in de vakken A, B en C is minder veranderd dan die op de omringende kades: random de gehele plas is Akkerdistel op de kades erg toegenomen. Gezien de massale vruchtzetting moet voor een sterke uitbreiding in 1992 gevreesd worden. Op de kade langs de ZW-zijde van de plas werden de distels op 29 augustus gemaaid. Als men distels wil bestrijden, is het dan niet effectiever om vroeger in de zomer te maaien?
In de sloot v?r Vak A3 is Grote weegbree opgetreden; het
Liesgras langs de sloot heeft zich uitgebreid.
Buiten op het meetpuntje tussen vak A4 en A5 was de waterstand (van de
plas) - 3.40 NAP, binnenin het meetpuntje circa 80 cm lager, dus circa
- 4.20 NAP.
In vak A5 kwamen nu Goudzuring, en een Tandzaadsoort voor.
In vak A6 gedijt de Grote lisdodde goed.
In vak A7 heeft Grote lisdodde zich ook iets uitgebreid, hij stond ook
goed in bloei. Nieuw in A7 is Goudzuring.
Harig wilgeroosje heeft zich van vak A7 nu ook naar vak A8
uitgebreid.
Vak B is in vergelijking met 1990 m?r dichtgegroeid met riet, ook is het weer wat meer verruigd met Akkerdistel. Aan de plaskant staat nu op 2 plaatsen Grote lisdodde op enkele vierkante meters. Langs de sloot aan de ZW-zijde van vak 3 staan nu ook Zeebies en Slanke waterkers. Zeebies kwam al in vak B voor, maar nog niet aan de slootzijde.
Het open stuk in vak C is meer dichtgegroeid, in het deel bij de kadekant met Pitrus en Riet, in het deel aan de plaskant overwegend met Pitrus. De rest van vak C, die al met hoger Riet begroeid was, is nu meer verruigd, o.a. met Akkerdistel. Zulte heeft zich naar het NW (richting kade) uitgebreid. Ook Wolfspoot heeft zich uitgebreid, evenals Veenmos, waarvan vorig jaar een enkel polletje gevonden werd, en nu in het voorbijgaan een twintigtal. Moerasandijvie werd niet meer waargenomen. Nieuw waren veel kleine plantjes van Zwart tandzaad.
G. Londo, 1975. De decimale schaal voor vegetatiekundige opnamen van
permanents kwadraten. Gorteria 7, pag. 101-106.
R. van der Meijden c.s., 1990. Heukels' Flora van Nederland, 21e druk.
W. D. Margadant en H. During, 1982. Beknopte flora van de Nederiandse Blad-
en Levermossen.
Kaartje van de Vogelplas 1e fase, met aangegeven
de ligging van de proefvlakken.
Kaartje met aangegeven de wilgenopslag in vak C. Loc.freq. = plaatselijk
voorkomend,
rare = weinig voorkomend, occ. = hier en daar voorkomend.
Naar van der Meyden c.s., 1990.
Nederlandse naam | Wetenschappelijke naam |
Aarvederkruid | Myriophyllum spicatum |
Akkerdistel | Cirsium arvense |
Amandelwilg | Salix triandra |
Basterdwederik, Viltige | Epilobium parviflorum |
Beemdgras, Ruw | Poa trivialis |
Bitterzoet | Solanum dulcamara |
Boterbloem, Blaartrekkende | Ranunculus sceleratus |
Boterbloem, Kruipende | Ranunculus repens |
Brandnetel, Grote | Urtica dioica |
Dwergbies | Scirpus setaceus |
Egelboterbloem | Ranunculus flammula |
Egelskop, Grote | Sparganium erectum subsp. erectum |
Engelwortel, Gewone | Angelica sylvestris |
Fioringras | Agrostis stolonifera |
Goudzuring | Rumex maritimus |
Greppeirus | Juncus bufonius |
Hazezegge | Carex ovalis |
Heen (= Zeebies) | Scirpus maritimus |
Hondsdraf | Glechoma hederacea |
Hoornbloem, Gewone | Cerastium fontanum subsp. vulgare |
Kattestaart, Grote | Lythrum salicaria |
Katwilg | Salix viminalis |
Klaver, Witte | Trifolium repens |
Koninginnekruid | Eupatorium cannabinum |
Kroos, Klein | Lemna minor |
Kroosvaren, Grote | Azolia filiculoides |
Kweek | Elymus repens |
Liesgras | Glyceria maxima |
Lisdodde, Grote | Typha latifolia |
Mannagras | Glyceria fluitans |
Mattenbies | Scirpus lacustris |
Moerasandoorn | Stachys palustris |
Moerasandijvie | Senecio congestus |
Moerasdroogbioem | Gnaphalium uliginosum |
Moerasmuur | Stellaria uliginosa |
Paardebloem | Taraxacum officinale |
Pinksterbloem | Cardamine pratensis |
Pitrus | Juncus effusus |
Raaigras, Engels | Lolium perenne |
Riet | Phragmites australis |
Rietgras | Phalaris arundinacea |
Schedefonteinkruid | Potamogeton pectinatus |
Schietwilg | Salix alba |
Sterrekroos | Callitriche Spec. |
Straatgrm | Poa annua |
Tandzaad, Knikkend | Bidens cernua |
Tandzaad, Zwart | Bidens frondosa |
Veenwortel | Polygonum amphibium |
Veldzuring | Rumex acetosa |
Vogelmuur | Stellaria media |
Vossestaart, Geknlkte | Alopecurus geniculatus |
Vossestaart, Grote | Alopecurus pratensis |
Waterbies, Gewone | Eleocharis palustris subsp. palustris |
Watereppe, Kleine | Berula erecta |
Waterereprijs, Rode | Veronica catenata |
Waterkers, Gele | Rorippa amphibia |
Waterkers, Slanke | Rorippa microphylia |
Watermunt | Mentha aquatica |
Waterweegbree, Grote | Alisma plantago-aquatica |
Waterzuring | Rumex hydrolapathtim |
Weegbree, Getande | Plantago major subsp. pleiosperma |
Witbol, Gestreepte | Holcus lanatus |
Wilgeroosje, Harig | Epilobium hirsutum |
Wolfspoot | Lycopus europaeus |
Zomprus | Juncus articulatus |
Zulte (= Zeeaster) | Aster tripolium |
Naar Margadant en During, 1982.
Nederlandse naam | Wetenschappelijke naam |
Haarmos, Veen- | Polytrichum juniperum, var. affine |
Knikmos-soorten | Bryum spec. |
Kronkelsteeltje, Grijs | Campylopus introflexus |
Krulmos | Funaria hygrometrica |
Pluisjesmos, Veen- | Dierinella cerviculata |
Pupersteeltje | Ceratodon purpureus |
Veenmos | Sphagnum spee. |
Viltmos, Rood | Aulacomnium palustre |
Naar Margadant en During, 1982.
Nederlandse naam | Wetenschappelijke naam |
Kantmos, Gedrongen | Lophocolea heterophylla |
Kantmos, Gewoon | Lophocolea bidentata |
Parapluutjesmos | Marchantia polymorpha |
|