Home
English
Introductie
Nieuws
Logboek
Ringen
Avifauna
Excursie
Kalender
Rapporten
Tellen
Pers
Politiek
Beheer
Gastboek
Links


Botanisch onderzoek Vogelplas Starrevaart 1989 - 1991

D. Ringelberg-Giesen, A. J. Quen?oterenbrood

1991


Inhoud


Door omstandigheden is er enige vertraging ontstaan bij het reproduceren van de verslagen van het botanisch onderzoek van de Starrevaartplas over de jaren 1989-1991. Deze verslagen volgen per jaar hieronder. Terwille van de leesbaarheid zijn alleen de belangrijkste plantesoorten opgenomen. De complete soortenlijsten zijn bij de beide auteurs en bij W.J. ter Keurs aanwezig.


Botanisch onderzoek 1989

Inleiding

In 1989 werd begonnen met een botanische inventarisatie van de oevervegetatie rondom het inmiddels uitgegraven deel van de Starrevaartplas. Deze inventarisatie vond plaats op verzoek van de Vogelwerkgroep 'Vlietland', in overleg met W.J. ter Keurs. Het is een aanvulling op de aldaar sinds 1982 uitgevoerde broedvogelinventarisaties. Het botanische onderzoek werd verricht door D. Ringelberg-Giesen en A.J. Quen?oterenbrood in augustus en september 1989.

Doel

Doel is het verkrijgen van inzicht in de mogelijk optredende varianten van vegetaties, die van belang kunnen zijn als mogelijke broedbiotoop voor vogels. Het ligt in de bedoeling het onderzoek in de toekomst te continueren.

Uitgangssituatie

In de afgelopen jaren zijn rondom het al aangelegde deel van de Starrevaartplas rietrhizomen ingeplant. In 1989 zijn rondom de plas drie rietvelden te onderscheiden: de vakken A, B en C (zie kaartje 1). In geen van de vakken staat overigens alleen riet, er zitten overal andere plantesoorten tussen.
In vak A is in 1987 Riet geplant. Dit vak is het natste van de drie vakken: het stond ten tijde van het onderzoek vrijwel geheel onder water.
In vak B is in het verworven deel in 1988 Riet geplant. In 1989 heeft het deel vlak langs de plas een vrij open vegetatie, verder is dit vak nogal vergrast.
In vak C is in 1987 Riet geplant. Als geheel is dit vak verruigd, ook is er wilgopslag. Aan de zuidwestelijke zijde is een open stuk met veel Pitrus, grenzend aan een nattere strook met Riet en Grote lisdodde (zie kaartje).

Werkwijze

Na een algemene orientatie zijn van de vegetaties, die varieerden in rietbedekking en/of samenstelling van (lagere) kruidlaag, vegetatie-opnamen gemaakt.

Methode

Een vegetatie-opname is de beschrijving van een vegetatie van een bepaalde onderzochte oppervlakte -de proefvlakte-, die representatief geacht wordt voor een grotere oppervlakte. Hiertoe wordt een lijst gemaakt van de in de proefvlakte voorkomende plantesoorten, vervolgens wordt de totale bedekking van de vegetatie geschat, evenals de bedekking van de eventuele boom-, struik-, kruid- en moslaag van de proefvlakte. Daarna wordt van elke soort afzonderlijk de bedekking geschat. De hier genoemde opnamen zijn gemaakt volgens de decimale schaal van G. Londo (Gorteria 7, 1975, pag. 101-106). Er is niet gewerkt met de methode Braun-Blanquet, omdat de cijferschaal van deze methode slechts ?n cijfer kent voor een bedekking van 6-25%, zodat een differentiatie in lagere bedekkingsgraden met dit cijfer (2) dan niet in een opname tot uiting komt. Met de decimale methode van Londo wordt de bedekking van elke aanwezige plantesoort in de proefvlakte uitgedrukt in procenten van de gehele proefvlakte, of in cijfersymbolen (1=5-15%, 2=15-25% ... 9=85-95%). Bij deze botanische inventarisatie zijn proefvlakten gekozen met een flinke oppervlakte - meestal 100m2 - om optredende veranderingen zo goed mogelijk te kunnen signaleren. Gebruikmakend van de methode Londo, is de voorkeur gegeven aan het werken met procenten: zij zijn duidelijker en nauwkeuriger dan cijfersymbolen en zij zijn gemakkelijker te gebruiken voor een getalsmatige vergelijking van gegevens over meer jaren.

Resultaten

Hieronder wordt van de vakken A, B en C zowel een beschrijving gegeven, als een tabel met verkorte opnamen. Per opname zijn datum, oppervlakte, vochttoestand en % bedekking van moslaag, lage en hoge kruidlaag opgenomen. De verkorting betreft het weglaten uit de tabellen van "gewone" soorten, die in geen enkele opname meer dan 5% bedekken. Soorten, die in geen enkele opname meer dan 5% bedekken, maar wel een indicatie geven van een overgangssituatie tussen nat, en vochtig of droog, worden in de beschrijving genoemd. De volledige opnamen zijn bij de auteurs en bij W.J. ter Keurs aanwezig. De naamgeving is volgens Heukels' Flora van Nederland (Van der Meijden c.s., 1990). Op kaartje 1 zijn locaties met een overeenkomstige vegetatie als een eerder gemaakte opname aangegeven met hetzelfde opnamenummer tussen ().
N.B.1. Soms is de totale bedekking minder dan 100%, omdat een deel van de proefvlakte kaal is, of met water bedekt is.
N.B.2. Soms is de totate bedekking meer dan 100%, omdat er een hogere kruidlaag boven een lagere kruidlaag aanwezig is.

Vak A

Algemeen

De vegetatie van vak A staat grotendeels in ondiep water, verlopend van relatief diep (NO) via ondiep tot vochtig (ZW). Door een sloot is vak A volledig gescheiden van de omringende kade. De bedekking der waargenomen soorten moest daardoor vanaf de kade geschat worden. Er is gewerkt met deelpercelen, dus niet met vaste oppervlaktematen, zoals in vak B en C. Deze percelen (1 t/m 8) corresponderen met de kavels aan de ZO-zijde van de kade.

Ten tijde van het onderzoek (eind augustus) zijn in een dergelijke vegetatie de bloeipluimen der moerasplanten duidelijk te onderscheiden, evenals laatbloeiende soorten als Harig wilgeroosje en Grote kattestaart. De waterstand in het peilhok in de sloot aan de ZO-zijde was - 3.38 NAP. Het verdient aanbeveling om volgend jaar een mogelijkheid te zoeken om op deze percelen te komen.

Beschrijving

In vak A treedt Pitrus op de voorgrond-, plaatselijk heeft deze soort zich dominant ontwikkeld (80-85% in perceel 6 en 7). In slechts 2 van de 8 percelen is Pitrus zo goed als afwezig.
Zeebies bedekt maximaal 40% van de vegetatie. Dit is te zien in perceel 8, waar deze soort codominant met Pitrus optreedt. In 3 van de 8 percelen komt Zeebies in zeer geringe mate voor.
In vier van de 8 percelen komt Riet met een gemiddelde van 75% voor (perceel 2, 3, 4 en 5). Meer dan 35% bedekt Riet echter nergens.
In 2 percelen (5 en 3) komt de combinatie Riet/Pitrus voor, waarbij respectievelijk Zeebies en Liesgras eveneens een bedekkende rol spelen.
Liesgras komt slechts in 3 van de 8 percelen (1, 2 en 3) naar voren. Echter met een %, dat niet boven de 25% uitsteekt.

In het totale aantal deelpercelen zijn 17 verschillende plantesoorten genoteerd, waarvan bovengenoemde soorten (Pitrus, Zeebies, Riet en Liesgras) het hoogste bedekkings% hebben. In vak A zijn verder de volgende kruidachtige planten (bloeiend) waargenomen: Harig wilgenoosje, Wolfspoot, Grote kattestaart, Veenwortel, Rietgras, Blaartrekkende boterbloem, Grote egelskop, Waterzuring, Wilg, Moerasandoorn, Gewone waterbies, Grote lisdodde en Mattenbies.

Ook zijn de plantesoorten langs de slootrand genoteerd (29 soorten). Men kan dan in de volgende jaren nagaan welke eventuele nieuwe soorten in vak A (waarschijnlijk) vanaf de slootkant erin gekomen zijn en welke soorten van buitenaf. Langs de slootrand werden onder andere aangetroffen: Grote egelskop, Grote waterweegbree, Gele waterkers, Veenwortel, Gewone waterbies, Zomprus, Wolfspoot, Watermunt, Moerasandoorn, Bitterzoet en Egelboterbloem. Een aardige aanzet voor de ontwikkeling van een vochtige oeverrandvegetatie. In het water van de sloot werden genoteerd: Aarvederkruid, Sterrekroos en Klein kroos.

Opnamen VAK A in 1989 (* niet geschat)
Opname 1 2 3 4 5 6 7 8
Datum 28-9 28-9 28-9 28-9 28-9 28-9 28-9 28-9
*Oppervlakte                
Vochtgr. nat nat nat nat nat nat nat nat
Hoogte h. kruidl. cm 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150 120-150
Hoogte h. kruidl. cm 30-80 30-80 30-80 30-80 30-80 30-80 30-80 30-80
Tot. beh. % 50 75-80 80 75 60 85-90 90 85
*Kaal % (water)                
Bedekking in % 1 2 3 4 5 6 7 8
Pitrus   1 20 40 20 80 85 45
Zeebies 20 30 <5 <1 15   5-10 40
Riet 5 20 35 25 20 <1 <1 <1
Liesgras 20-25 25 15     <1 1 1
Aantal soorten 5 8 12 6 5 9 10 8

Vak B

Algemeen

In vak B heeft zich plaatselijk een rietvegetatie ontwikkeld. Een deel van vak B is nog niet verworven en is nog als grasland in gebruik. Vak B wordt om deze reden gedeeltelijk door een kade met sloot en een voorlopige kade zonder sloot afgegrensd. De voorlopige kade grenst direkt aan de rietvegetatie. Vak B is minder nat dan vak A.

In vak B zijn 6 opnamen gemaakt. De keuze van deze locaties hing samen met het verschil in dichtheid van de begroeiing met Riet, en de samenstelling van de lage kruidlaag. Na een periode van overvloedige regenval is op terreindelen, welke grensden aan de voorlopige kade, het meeste water blijven staan. Dit waren de gebiedjes, waar Riet zich het beste ontwikkeld had. Ook werd aan de oeverzijde van de plas tussen het Riet een open plek met een pioniervegetatie aangetroffen. Pitrus komt, op ?n uitzondering na, in vak 8 weinig voor. In vak B is plaatselijk sterke vergrassing opgetreden met soorten als Fioringras en Mannagras.

Beschrijving

In het meest zuidelijke deel van vak B is een Pitrusveldje (opn. 9). Grenzend aan het Pitrusveldje ligt een terreindeel met een sterke vergrassing van Mannagras en Fioringras (resp. opn. 10 en 11). Het lokaal frequent tot dominant voorkomen van beide grassoorten kan wijzen op een plaatselijk storingsfactor. In opname 11 valt ook de aanwezigheid van Kweek en Akkerdistel op. Beide soorten worden ook in vak C regelmatig aangetroffen. Het gebiedje buiten opname 11, zie kaart 1, wijkt af van opname 11 door de frequente aanwezigheid van Engels raaigras en Straatgras.

Het aangrenzende rietveldje, dat doorloopt tot de 'voorlopige kade', heeft een rietpercentage van 35-60% (resp. opn. 12 en 14). De bodem van opname 12 liet hier en daar kleine plasjes zien, terwijl die van opname 14 "natte voeten" opleverden. In opname 12 is de wisselende situatie van nat naar droog af te lezen aan het plaatselijk voorkomen van de soorten Getande weegbree, Greppelrus, Zomprus, Kruipende boterbloem en Geknikte vossestaart. In opname 14, waar Riet zich het best ontwikkeld had, was nog het meeste water aanwezig. Ook Zeebies werd hier aangetroffen.

Naar de oeverrand toe ligt tussen de rietvegetatie een meer open vochtig deel (bedekking 50-55%, opn. 13) met pionier-planten, waarin Getande weegbree, Greppelrus, Zomprus en plaatselijk ook Straatgras en Moerasdroogbloem een belangrijke rol spelen. In de open plekken werden reeds lange vegetatieve uitlopers van Riet aangetroffen. Een bijzondere vondst aldaar was Dwergbies.

Buiten opname 13, waar het regenwater tussen de meer open rietvegetatie een plasje vormde, werd regelmatig Rode waterereprijs gevonden. Het voorkomen van deze soort in een dergelijk gebied wijst eveneens op een wisselende waterstand.

Opnamen VAK B
Opname 9 10 11 12 13 14
Datum 4-9 28-9 4-9 4-9 4-9 15-9
Oppervlakte 10x10 20x5 10x10 7x15 10x10 10x10
Vochtgr. vochtig vochtig vochtig vochtig/nat vochtig/nat vochtig/nat
Hoogte h. kruidl. cm. 60-100 110 50-140 50-120 50-120 150
Hoogte l. kruidl. cm. <60 5 <50 <40 <40 <40
Tot. bed. % 100 95 100 95 50-55 95
Moslaag %       2 3-4 <1
Kaal %   5   5 45 <1
Bed. hoge kruidlaag % 75 1 8 30 12 65
Bed. lage kruidlaag % 30 94 92 75 40 50
Bedekking in % 9 10 11 12 13 14
Pitrus 70 <1 2 5 6-8 3-5
Zeebies       <1 <1 3-5
Riet 5 1-2 8 35 15 60
Mannagras 2 90 10-12 4 <1 30-35
Fioringras 3   60-65 30 1 10-15
Geknikte vossestaart     4-6 10   <1
Kruipende boterbloem <1   <1 5-6 <1 1-3
Straatgras <1   1-2 2 12-15 3-5
Greppelrus       3 8-10 <1
Zomprus <1     2 6 1-3
Getande weegbree       1-3 8-10  
Witbol     <1 8   <1
Liesgras            
Rietgras            
Kweek <1   15-20      
Akkerdistel     4-5      
Grote brandnetel            
Aantal soorten 14 4 21 30 40 33

Vak C

Algemeen

Het grootste deel van vak C is sterk verruigd en geheel dichtgegroeid. Riet komt verspreid voor, maar heeft zich relatief niet sterk ontwikkeld. Vak C wordt door een sloot van de kade gescheiden; ook aan de noord- en zuidzijde is een sloot. Via twee dammetjes is dit gebied te bereiken. Vak C is met uitzondering van een smalle strook langs de zuidelijke sloot, droger dan vak B.

Er zijn 4 opnamen gemaakt, volgens dezelfde criteria als in vak B. Pitrus komt locaal frequent voor. Behalve in het verruigde aspect, waarin Kweek en Akkerdistel een rol spelen, onderscheidt vak C zich van beide andere vakken door de reeds veel hogere opsiag van Wilg. In vak C zijn, doorgaans plaatselijk, de vroegere slootgangen aan hun vegetatie herkenbaar. Soorten als Pitrus, Liesgras, Veenwortel, Rietgras of Riet markeren deze, door hun locaal dominant optredende groei.

Beschrijving

Een smalle, vochtige tot "natte voeten" strook (opn. 15) langs de zuidelijke sloot (zie kaart 1) wijkt in begroeiing af van het drogere sterk verruigde gebied. In opname 15 wordt een Riet (30%)-Zeebies-Zomprus vegetatie aangetroffen, waarbinnen Fioringras zich zowel in het natte deel (drijfvorm van de de bladeren) als aan de vochtige randen ontwikkeld heeft. In deze natte vegetatie werden ook Zulte, Moerasandijvie en Grote waterweegbree aangetroffen. Aan de nattere slootzijde heeft zich een Grote lisdoddezone ontwikkeld.

Het aangrenzende vochtige deel (opn. 16) liet een Pitrusveldje zien, met nog vele open plekken, waar zich een pioniervegetatie van Greppelrus, Zomprus en Moerasdroogbloem heeft ontwikkeld. Daarnaast was plaatselijk een moslaag (25-30%) van Veen-Pluisjesmos aanwezig, met hier en daar Veen-Haarmos. De bodem was plaatselijk donker en venig van kleur. Ook hadden vele juveniele plantjes van Viltige basterdwederik zich hier gevestigd. Evenals in opname 13 (vak B) werden lange vegetatieve rietuitlopers gesignaleerd.

Het grootste deel van vak C is sterk verruigd en geheel dichtgegroeid. Kweek, Akkerdistel, Grote brandnetel, Rietgras en Liesgras zijn de meest bedekkende soorten. Deze komen in een mozaiek van combinaties voor (opn. 7). In de lage kruidlaag wordt Fioringras aangetroffen. Riet komt verspreid voor, maar heeft zich relatief niet sterk ontwikkeld. In opname 18, gemaakt in het meest noordelijke deel van vak C, is Riet met 25% genoteerd. Deze opname is gemaakt in een vegetatie van overwegend Rietgras, waar Kweek, Akkerdistel en Grote brandnetel nagenoeg niet voorkwamen. Moerasandoorn werd echter wel in de opname aangetroffen. Mogelijk speelt hierbij het vochtgehalte van de bodem een rol, omdat dit deel van vak C aan twee zijden door ten sloot omgeven is. In kaartje 2 wordt globaal de frequentie van opslag van Wilg aangegeven. Katwilg, Schietwilg en Amandelwilg zijn de meest voorkomende wilgesoorten.

Opnamen VAK C
Opname 15 16 17 18
Datum 6-9 6-9 6-9 6-9
Oppervlakte 20x5 10x10 10x10 10x10
Vochtgr. nat vochtig vochtig/humeus vochtig/humeus
Hoogte struikl. cm. 40 15-80 200  
Hoogte h. kruidl. cm. 80-150 80 120 130
Hoogte l. kruidl. cm. 40 10 <50 <50
Tot. bed. % 85 80 100 100
Moslaag % flap 10-15 25-30 0 0
Kaal % 15 20 0 0
Bed. struiklaag % <1 <1 1  
Bed. hoge kruidlaag % 40 30 70 90
Bed. lage kruidlaag % 45 20 30 10
Bedekking in % 15 16 17 18
Pitrus <1 30-35 5-10 5
Zeebies 10 0 0 <1
Riet 30 <1 4 20-25
Mannagras 0 0 3 3-4
Fioringras 25-30 1-3 10-15 <1
Geknikte vossestaart 0 0 0 0
Kruipende boterbloem <1 <1 1-3 0
Straatgras <1 <1 0 0
Greppelrus <1 10-15 0 0
Zomprus 10-15 4-5 0 0
Getande weegbree 0 <1 0 0
Witbol 0 0 0 0
Liesgras 0 0 15-20 15-20
Rietgras 0 0 30-35 55-60
Kweek 0 0 15-25 0
Akkerdistel 0 0 15-25 <1
Grote brandnetel 0 0 3-5 <1
Veen-Pluisjesmos 0 25-30 0 0
Veen-Haarmos 0 <1 0 0
Levermos sp. 0 <1 0 0

Botanisch onderzoek 1990

Vak A

Evenals in 1989 werd de bedekking van de soorten per deelperceel vanaf de omringende kade (met de kijker) geschat. Het vak werd op 17 mei en op 9 augustus 1990 bezocht.

17-5-1990
Langs de zuidwestelijke kade van de plas zijn evenwijdig aan de erlangs lopende sloot in de plas hoopjes bagger en planteresten opgeworpen; hierop nestelen visdieven. Opmerkelijk was de hogere waterstand van de plas in vergelijking met 1989. Vooral in de deelvakken 1 en 8 was
er relatief meer water en minder bedekking met plantesoorten dan in 1989. De waterstand van de plas was circa 80 cm hoger dan in het peilhok halverwege de ZO kade.
In de percelen 6 en 7 wordt het aspect, evenals in 1989, door Pitrus bepaald. De percelen 3, 4 en 5
zijn in grote trekken hetzelfde gebleven, in vak 3 overheerst Riet nog duidelijk boven Pitrus en Liesgras, in vak 4 Pitrus boven Riet. In de vakken 1 en 2 werd geen Liesgras waargenomen. In de sloot waren nu ook aanwezig: Rode waterereprijs, c.f. Schedefonteinkruid, Smalle waterpest en Darmwier.

9-8-1990
Langs de deelvakken 6, 7 en 8 is aan de plaszijde inmiddels een gordel met ruderale soorten gegroeid; hierin waren Blaartrekkende boterbloem, Knikkend tandzaad en Goudzuring te onderscheiden. Deze ruigtegordel langs de plas lijkt een betere mogelijkheid voor fourageren (en voor nestelen? vogelwerkgroep?) aan "wetland"vogels te bieden dan de hoge, tamelijk eenvormige vegetatie van vak A zelf.

V?r deze ruigtegordel is de plas ondiep en slikkerig; op de ondiepe plaatsen naast en binnen vak A, en ook bij de visdievennesten langs de ZW kade, treedt algvorming (flap) op. Ook in de sloot langs de ZO kade is algengroei; naar schatting in 60% van de gehele sloot.

V?r vak 2 begint in de plas Zeebies te groeien, ongeveer 10-15 m van de vegetatie in vak 2 verwijderd. In de plas en de sloot was de waterstand duidelijk lager dan in mei; overigens was deze waterstand evenals in mei circa 80 cm hoger dan in het peilhok.

Langs de ZO kade waren stukken van de slootoever drooggevallen. Deze oevers waren ook veel kaler dan in het voorjaar; mogelijk zijn ze kaalgegraasd door de schapen op de kade. In de deelvakken 1 en 2 is in vergelijking met 1989 Riet toegenomen en Liesgras flink afgenomen, in de vakken 5-8 is Liesgras in 1990 in het geheel niet waargenomen.

Van de in 1989 in gering aantal voorkomende soorten zijn vanaf de kade Wolfspoot, Moerasandoom, Wilg en Mattenbies in 1990 niet waargenomen. Grote egelskop en Harig wilgeroosje zijn nu in 1 resp. 2 deelvakken waargenomen, in 1989 in 6 resp. 4 deelvakken. Grote lisdodde gedijt goed op de plekken, waar hij in 1989 ook stond, maar heeft zich niet uitgebreid. Nieuw waargenomen zijn Gele lis en Gele waterkers, elk in gering aantal in ?n deelvak.

Vak B

De waamemingen van de bezoekdata 17 mei en 9 augustus 1990 zijn samengevoegd.

Opname 9 is nog steeds overwegend een Pitrusveld. Nieuw erin zijn Blaartrekkende boterbloem, Geknikte vossestaart, en Grote kattestaart. Dichtbij de opname Moerasmuur, Vogelmuur en Hondsdraf, langs de sloot Moerasandijvie.
Opname 10 heeft nu circa 80% Mannagras, dus minder dan in 1989. In mei is Geknikte vossestaart talrijk aangetroffen, dit was in augustus weer grotendeels verdwenen ten gunste van Fioringras. Nieuw zijn Kweek, en Kruipende- en Blaartrekkende boterbloem.
Opname 11 was in mei nog duidelijk herkenbaar als grasveld, maar in augustus meer dichtgegroeid met Riet. Geknikte vossestaart en Kweek nemen toe, Fioringras neemt af. Nieuw is de Grote vossestaart. Akkerdistel heeft zich uitgebreid, zowel in als naast de proefvlakte.
Opname 12 is weinig veranderd; de grassoorten bedekken ongeveer evenveel als in 1989. Op de open plekken bedekken Algen nu enkele procenten van de totale oppervlakte; de grond heeft waarschijnlijk enige tijd onder water gestaan. Nieuw zijn Hazezegge en Gewone hoornbloem in de opname, langs de randen: Grote lisdodde, Harig wilgeroosje en opslag van Wilg.
Opname 13 is sterk dichtgegroeid: in 1989 was 45% van de bodem kaal, nu nog hoogstens 5%. Riet, Pitrus, Mannagras, Witte klaver en Kruipende boterbloem hebben zich hier uitgebreid. Nieuw aangetroffen werden: Pinksterbloem, Moerasmuur, Veldzuring, Gestreepte witbol, Gewone hoornbloem, Geknikte vossestaart, Grote kattestaart en Ruw beemdgras. Dwergbies (tegenwoordig Borstelbies geheten) heeft zich gehandhaafd, evenals Rode waterereprijs in het nattere (5-10 cm water) stuk ervoor, dicht bij opname 14.
Opname 14 is nog steeds een dicht rietveld met vochtige bodem, plaatselijk enkele cm water. Hier werden nu ook aangetroffen: Kleine watereppe, Sterrekroos, Waterzuring en Ruw beemdgras. Tussen opname 13 en rietdeel (14) (zie kaart 1) waren in 1990 Gewone waterbies, Gewone engelwortel en Moerasandoorn aanwezig.

Vergelijken we vak B in 1990 met 1989, dan is het iets meer dichtgegroeid, overwegend met Riet. Er is een lichte trend naar meer eentonigheid in de verschillende opnamen; in het centrale deel treedt enige verruiging op, voornamelijk van Akkerdistel.

Vak C

Vak C is in 1990 bezocht op 17 mei, 7 juli en 9 augustus 1990. Ook deze waameningen zijn samengevoegd.

De vegetatie van opname 15 is nog niet dichtgegroeid, de grond is vochtig, op de kale plekken komt plaatselijk flap voor. De bedekkingspercentages Riet, Lisdodde, Pitrus en Zeebies zijn ongeveer hetzelfde als in 1989. In deze opname werden nu ook Pinksterbloem en Mannagras gesignaleerd. Moerasandijvie, Wolfspoot, Wilg, Harig wilgeroosje en Waterweegbree handhaafden zich. In de sloot naast opname 15 komt Grote kroosvaren voor.
Opname 16 was met opname 12 de meest open proefvlakte in 1989. De hoge kruidlaag heeft zich niet uitgebreid, maar de bedekking van de moslaag heeft zich verdubbeld tot 60%, er is nu hoogstens 10% kale grond. Nieuw waren enkele exemplaren Veenmos. Op 7 juli 1990 werden door D. Ringelberg-Giesen en J. Blok-Krieger de volgende bladmossen aangetroffen: Knikmossoorten, Purpersteeltje, Krulmos, Rood Viltmos, Veenhaarmos, Veenmos, Grijs Kronkelsteeltje; de vier laatstgenoemde soorten wijzen op plaatselijke verzuring. Aan levermossen werden Gewoon- en Gedrongen Kantmos, en Parapluutjesmos gesignaleerd. De bodem is vochtig, maar staat niet onder water.

Aan de oever van de plas is langs het open pitrusveld, waarin opname 16 ligt, een zone met ruderale planten. Deze zone lijkt iets afgenomen vergeleken met 1989. Hierin staan nu o.a. Blaartrekkende boterbloem, Goudzuring en Groot moerasscherm. De rest van vak C, waarin opnamen 17 en 18 liggen, is nog meer dan in 1989 een dichtgegroeide ruigte, en is moeilijk begaanbaar. In deze ruigte komen lokaal Riet, Pitrus, Rietgras, Akkerdistel en Koninginnekruid voor, waarbij Riet zeker niet domineert. Veel van de wilgopslag was in augustus gekapt. Op een kleine open plek pal ten noorden van opname 18 staat nu veel Grote vossestaart.

Opmerkingen en vragen ter bespreking

Het lijkt zinvol, eens met de Vogelwerkgroep te bespreken, welke vegetatietypen het meest gewenst of geschikt zijn als goede broedbiotopen voor de verschillende vogelsoorten.

  1. De verschillende proefvlakken en hun omgeving gaan meer op elkaar lijken. Is het gewenst, dat de vegetatie zich tot ?n groot Rietveld ontwikkelt?
  2. Vooral in Vak C staat het Riet tamelijk droog, waardoor ruigtekruiden, in het bijzonder distels, zich sterk kunnen ontwikkelen.
  3. In de ruderale vegetaties langs de plas zaten op de bezoekdagen vrij veel watervogels, vooral langs Vak A. Bieden deze vegetaties, naast fourageergelegenheid, ook goede, nestelmogelijkheden? Beter dan de uniforme vegetatie van Vak A zelf?
  4. Is de spontane grote Pitrusontwikkeling functioneel voor nestelen of fourageren van vogels?
  5. Is het gewenst de open stukken in de vegetatie ook min of meer open te houden?

Na een bespreking met Dhr. ter Keurs en de Vogelwerkgroep en, zo mogelijk andere betrokkenen, kunnen mogelijk adviezen voor beheer gegeven worden.


Botanisch onderzoek 1991

Door tijdgebrek ? doordat de vegetatie random de Starrevaartplas in 1990 niet veel verschilde met 1989, is het gebied door ons (D. Ringelberg-Giesen en A.J. Quen?oterenbrood) weinig bezocht in 1991. W鱠zijn op verzoek van de heer W.J. ter Keurs dia's gemaakt, dit is op 28 en 29 augustus 1991 gebeurd. Deze dia's, van het landschap en van enkele plantesoorten, zijn inmiddels aangeleverd, zij geven met de bijbehorende toelichting een indruk van de vegetatie in de tot nu toe onderzochte vakken A, B en C. Verder bestaat dit verslag slechts uit de losse waamemingen op 28 en 29 augustus.

Algemeen

De vegetatie direct grenzend aan de plas in de vakken A, B en C is minder veranderd dan die op de omringende kades: random de gehele plas is Akkerdistel op de kades erg toegenomen. Gezien de massale vruchtzetting moet voor een sterke uitbreiding in 1992 gevreesd worden. Op de kade langs de ZW-zijde van de plas werden de distels op 29 augustus gemaaid. Als men distels wil bestrijden, is het dan niet effectiever om vroeger in de zomer te maaien?

Vak A

In de sloot v?r Vak A3 is Grote weegbree opgetreden; het Liesgras langs de sloot heeft zich uitgebreid.
Buiten op het meetpuntje tussen vak A4 en A5 was de waterstand (van de plas) - 3.40 NAP, binnenin het meetpuntje circa 80 cm lager, dus circa - 4.20 NAP.
In vak A5 kwamen nu Goudzuring, en een Tandzaadsoort voor.
In vak A6 gedijt de Grote lisdodde goed.
In vak A7 heeft Grote lisdodde zich ook iets uitgebreid, hij stond ook goed in bloei. Nieuw in A7 is Goudzuring.
Harig wilgeroosje heeft zich van vak A7 nu ook naar vak A8 uitgebreid.

Vak B

Vak B is in vergelijking met 1990 m?r dichtgegroeid met riet, ook is het weer wat meer verruigd met Akkerdistel. Aan de plaskant staat nu op 2 plaatsen Grote lisdodde op enkele vierkante meters. Langs de sloot aan de ZW-zijde van vak 3 staan nu ook Zeebies en Slanke waterkers. Zeebies kwam al in vak B voor, maar nog niet aan de slootzijde.

Vak C

Het open stuk in vak C is meer dichtgegroeid, in het deel bij de kadekant met Pitrus en Riet, in het deel aan de plaskant overwegend met Pitrus. De rest van vak C, die al met hoger Riet begroeid was, is nu meer verruigd, o.a. met Akkerdistel. Zulte heeft zich naar het NW (richting kade) uitgebreid. Ook Wolfspoot heeft zich uitgebreid, evenals Veenmos, waarvan vorig jaar een enkel polletje gevonden werd, en nu in het voorbijgaan een twintigtal. Moerasandijvie werd niet meer waargenomen. Nieuw waren veel kleine plantjes van Zwart tandzaad.


Literatuur

G. Londo, 1975. De decimale schaal voor vegetatiekundige opnamen van permanents kwadraten. Gorteria 7, pag. 101-106.
R. van der Meijden c.s., 1990. Heukels' Flora van Nederland, 21e druk.
W. D. Margadant en H. During, 1982. Beknopte flora van de Nederiandse Blad- en Levermossen.


Kaartjes


Kaartje van de Vogelplas 1e fase, met aangegeven
de ligging van de proefvlakken.

 


Kaartje met aangegeven de wilgenopslag in vak C. Loc.freq. = plaatselijk voorkomend,
rare = weinig voorkomend, occ. = hier en daar voorkomend.


Lijst van plantesoorten

Hogere plantesoorten

Naar van der Meyden c.s., 1990.

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam
Aarvederkruid Myriophyllum spicatum
Akkerdistel Cirsium arvense
Amandelwilg Salix triandra
Basterdwederik, Viltige Epilobium parviflorum
Beemdgras, Ruw Poa trivialis
Bitterzoet Solanum dulcamara
Boterbloem, Blaartrekkende Ranunculus sceleratus
Boterbloem, Kruipende Ranunculus repens 
Brandnetel, Grote Urtica dioica
Dwergbies Scirpus setaceus
Egelboterbloem Ranunculus flammula
Egelskop, Grote Sparganium erectum subsp. erectum
Engelwortel, Gewone   Angelica sylvestris
Fioringras Agrostis stolonifera
Goudzuring Rumex maritimus
Greppeirus Juncus bufonius
Hazezegge Carex ovalis
Heen (= Zeebies) Scirpus maritimus
Hondsdraf Glechoma hederacea
Hoornbloem, Gewone Cerastium fontanum subsp. vulgare
Kattestaart, Grote Lythrum salicaria
Katwilg Salix viminalis
Klaver, Witte Trifolium repens
Koninginnekruid Eupatorium cannabinum
Kroos, Klein Lemna minor
Kroosvaren, Grote Azolia filiculoides
Kweek Elymus repens
Liesgras Glyceria maxima
Lisdodde, Grote Typha latifolia
Mannagras Glyceria fluitans
Mattenbies Scirpus lacustris
Moerasandoorn Stachys palustris
Moerasandijvie Senecio congestus
Moerasdroogbioem Gnaphalium uliginosum
Moerasmuur Stellaria uliginosa
Paardebloem Taraxacum officinale
Pinksterbloem Cardamine pratensis
Pitrus Juncus effusus
Raaigras, Engels Lolium perenne
Riet Phragmites australis
Rietgras Phalaris arundinacea
Schedefonteinkruid Potamogeton pectinatus
Schietwilg Salix alba
Sterrekroos Callitriche Spec.
Straatgrm Poa annua
Tandzaad, Knikkend Bidens cernua
Tandzaad, Zwart Bidens frondosa
Veenwortel Polygonum amphibium
Veldzuring Rumex acetosa
Vogelmuur Stellaria media
Vossestaart, Geknlkte Alopecurus geniculatus
Vossestaart, Grote Alopecurus pratensis
Waterbies, Gewone Eleocharis palustris subsp. palustris
Watereppe, Kleine Berula erecta
Waterereprijs, Rode Veronica catenata
Waterkers, Gele Rorippa amphibia
Waterkers, Slanke Rorippa microphylia
Watermunt Mentha aquatica
Waterweegbree, Grote Alisma plantago-aquatica
Waterzuring Rumex hydrolapathtim
Weegbree, Getande Plantago major subsp. pleiosperma
Witbol, Gestreepte Holcus lanatus
Wilgeroosje, Harig Epilobium hirsutum
Wolfspoot Lycopus europaeus
Zomprus Juncus articulatus
Zulte (= Zeeaster) Aster tripolium

Bladmossen

Naar Margadant en During, 1982.

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam
Haarmos, Veen- Polytrichum juniperum, var. affine
Knikmos-soorten Bryum spec.
Kronkelsteeltje, Grijs Campylopus introflexus
Krulmos Funaria hygrometrica
Pluisjesmos, Veen- Dierinella cerviculata
Pupersteeltje Ceratodon purpureus
Veenmos Sphagnum spee.
Viltmos, Rood Aulacomnium palustre

Levermossen

Naar Margadant en During, 1982.

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam
Kantmos, Gedrongen Lophocolea heterophylla
Kantmos, Gewoon Lophocolea bidentata
Parapluutjesmos Marchantia polymorpha