|
Natuurgebieden in gevaarMilieugroepen protesteren bij G.S. tegen opspuiting polders in VlietlandenLEIDSCHENDAM/VOORSCHOTEN - De Vogelwerkgroep 'Vlietland' en de Werkgroep Milieubeheer Leiden hebben bij het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland geprotesteerd tegen het verzoek van het Recreatiecentrum Rijnland N.V. uit Zoeterwoude om door te mogen gaan met het opspuiten van vier polders in de zogenaamde 'Vlietlanden'. De opspuitingen vinden plaats in het kader van het zandwinningsproject in de Rietpolder, de Spekpolder, de Hofpolder en de Meeslouwerpolder. Het opspuiten van grond levert naar de mening van de werkgroepen gevaar op voor de natuurgronden, die in twee van de vier polders zijn ontstaan. A1 op 27 april 1977 stelden Gedeputeerde Staten een werkgroep in die moest onderzoeken of het mogelijk was het zand op een dusdanige wijze te winnen dat het natuurgebied gespaard bleef. De werkgroepen dringen er in hun brief van 24 maart op aan dat de werkgroep, die voor het laatst op 22 juni 1977 bij elkaar is geweest, haar werkzaamheden voortzet. Het zandwinningsproject in de vier polders is in de loop van de zestiger jaren op gang gekomen, omdat er door de enorme wegenaanleg een toenemende behoefte aan zand ontstond. De vier polder werden opgekocht door het Recreatiecentrum Rijnland N.V. die van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland toestemming kreeg om het zand, dat zich op twaalf meter diepte bevond, uit de polders te halen. De twaalf meter bovengrond werd er eerst uitgehaald om daarna langs de randen van de inmiddels ontstane plassen te worden opgespoten. Voor deze activiteiten was een ontgrondings- en een opspuitingsvergunning nodig, die door de provincie werden verstrekt. WerkgroepDe behoefte aan zand liep echter ge stadig terug en het Recreatiecentrum dreigde in financi?e moeilijkheden te raken, wat er uiteindelijk toe leidde dat de provincie met subsidie van de landelijke overheid de polders opkocht. Ondertussen was er in de Hofpolder en de Meeslouwerpolder een natuurgebied ontstaan. De afgravingen en opspuitingen zouden dit natuurgebied in gevaar kunnen brengen en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening stelde bij de toekenning van de 5,3 miljoen subsidie voor de aankoop van de gronden dan ook de eis dat de Meeslouwerpolder zoveel mogelijk een inrichting "ten behoeve van het natuurbeheer" diende te krijgen. Hij verzocht het college van Gedeputeerde Staten hem de uitslag van een onderzoek mee te delen, in hoeverre het mogelijk was om de vereiste hoeveelheid zand op een andere wijze te winnen. Dit onderzoek werd uitgevoerd dor de Werkgroep Inrichting Vlietland onder leiding van gedeputeerde Borgman. Deze werkgroep kwam op 22 juni 1977 voor het laatst bij elkaar.
OntheffingAl op 27 augustus 1976 vroeg het Recreatiecentrum Rijnland toestemming aan Gedeputeerde Staten om door te mogen gaan met het afgraven van de twaalf meter boven grond. Omdat de Staten niet binnen de daarvoor gestelde termijn (negen maanden) een beslissing over dit verzoek namen trad er een overgangsregeling in werking en mocht het recreatiecentrum doorgaan met de afgravlng totdat er een andere beslissing zou zijn genomen. De Vogelwerkgroep Vlietland en de Werkgroep Milieubeheer spreken in hun brief hun ongenoegen uit over het feit dat Gedeputeerde Staten "na drieenhalf jaar nog steeds geen beslissing over dit verzoek hebben ge nomen." De ontheffing voor het opspuiten van de afgegraven grond is per 1 januari 1980 verlopen en het Recreatiecentrum heeft gevraagd de ontheffing tot 1 januari 1982 te verlengen. Naar de mening van de werkgroepen zijn het juist deze opspuitingen die gevaar op leveren voor de natuurgebieden in de Hofpolder en de Meeslouwerpolder. Zij vragen Gedeputeerde Saten dan ook de ontheffing niet te verlenen en alsnog een besluit te nemen om de afgravingen te be?ndigen. Zij waarschuwen de Provincie er ook voor niet nog een keer de termijn te laten verlopen omdat dat zou betekenen dat de opspuitingen gewoon door kunnen gaan. Het verzoek van het Recreatiecentrum werd gedaan op 5 december van het vorig jaar en Gedeputeerde Staten hebben negen maanden de tijd om een beslissing te nemen. De reclamanten zijn overigens van mening dat de opspuitingen, die ook na 1 januari 1980 zijn voortgezet, onrechtmatig plaatsvinden omdat er nog geen vergunning voor is verleend. Zij stellen in hun brief dat het Provinciaal Bestuur, als eigenaar van de grond, deze opspuitingen niet mag toelaten. Uit: "Het Binnenhof" - dd. 25 maart 1980 |
|