Home
English
Introductie
Nieuws
Logboek
Ringen
Avifauna
Excursie
Kalender
Rapporten
Tellen
Pers
Politiek
Beheer
Gastboek
Links


Beheersplan Vogelplas Starrevaart

Bijlage 13: Verantwoording doelsoortenkeuze

Het inrichtingsplan van de Vogelplas Starrevaart is tot stand gekomen op basis van de biotoopeisen van twee groepen vogels die de Meeslouwerpolder tot een bijzonder gebied maakten en die door zandwinning zouden verdwijnen: de broedvogels en vogels buiten het broedseizoen. Voor het bepalen van de soorten binnen deze groepen die als doelsoorten zouden gaan gelden zijn de hieronder vermelde uitgangspunten gehanteerd.

Vogels buiten het broedseizoen
Bij de groep vogels buiten het broedsseizoen is uitgegaan van vervanging van de foerageer- en rustfunctie van de Meeslouwerpolder voor die soorten waarvoor het gebied een 'Wetland of international importance' was. Een wetland is een gebied waarin zich regelmatig 1% of meer van de totale Noordwest-Europese populatie van tenminste één vogelsoort ophoudt. Voor de Meeslouwerpolder waren dit vier soorten, te weten: de Kleine Zwaan, de Smient, de Slobeend en de Watersnip. De smient bleek achteraf niet geheel aan de 1%-norm te voldoen. Bij de inrichting is met de biotoopeisen van deze soort rekening gehouden. De watersnip is dit niet het geval.

In de Vogelplas Starrevaart komen sinds de eerste aanleg twee andere soorten voor in aantallen die voldoen aan de 1% norm: Lepelaar en Krakeend.

De doelsoorten waarvoor de Volgeplas Starrevaart thans een internationale betekenis heeft zijn: Lepelaar, Krakeend, Kleine zwaan en Slobeend.

Broedvogels
Binnen de groep broedvogels is gekozen voor die soorten die, in de zeventiger jaren, tot de vrij schaarse (100-500 broedparen), schaarse (10-100 broedparen) of zeer schaarse (minder dan 10 broedparen) broedvogels in Zuid-Holland en Noord-Holland tot aan het Noordzeekanaal behoorden en ieder jaar weer of hoogstens één jaar niet in de Meeslouwerpolder tot broeden kwamen. Dit betrof de volgende soorten: Dodaars, Roerdomp, Krakeend, Wintertaling, Zomertaling, Tafeleend, Bruine Kiekendief, Torenvalk, Waterral, Porseleinhoen, Kluut, Kleine Plevier, Engelse Gele Kwikstaart, Sprinkhaanzanger, Snor, Grote Karekiet, Braamsluiper en Baardmannetje.

Met de inrichting van de Vogelplas Starrevaart is rekening gehouden met de eisen van de 'wetland'-soorten. De torenvalk, de kluut, de kleine plevier, engelse gele kwikstaart en de braamsluiper zijn hierdoor uiteindelijk afgevallen. De volgende 13 soorten gelden momenteel als doelsoorten: Dodaars, Roerdomp, Krakeend, Wintertaling, Zomertaling, Tafeleend, Bruine Kiekendief, Waterral, Porseleinhoen, Sprinkhaanzanger, Snor, Grote Karekiet en Baardmannetje.

De stand van deze 13 soorten in de Meeslouwerpolder wordt bij het beheer en de verdere ontwikkeling van de Vogelplas Starrevaart als doelsoort worden aangehouden. Het streefgetal voor de Vogelplas Starrevaart bedraagt 68 paren (stand in de Meeslouwerpolder in 1981 t/m 1983).


Figuur: totaal aantal vaste schaarse broedparen in de Meeslouwerpolder en de Vogelplas Starrevaart.

Rode-lijstsoorten
Naast de doelsoorten is er een aantal 'rode-lijstsoorten' die in de Vogelplas Starrevaart voorkomen of kunnen voorkomen. Het betreft de volgende broedvogelsoorten: Geoorde Fuut, Krooneend, Patrijs, Bontbekplevier, Watersnip, Visdief, Tureluur, Veldleeuwerik en Rietzanger. Bij het beheer van de Vogelplas Starrevaart zal rekening worden gehouden met de rode-lijstsoorten voor zover dit niet in strijd is met het beheer voor de doelsoorten. Veel van de doelsoorten van de Vogelplas Starrevaart zijn tevens rode-lijstsoorten.